P a g . 6 S
B E S G H R Y V I N G
V A N D E
DRUIVE-BOOM.
De D R U IV E -B O OM word genoemt in ’t Nederduitfch,
Druive-boom, W y n i lo k , Wyngaard.
Latynfch, Vitis. Vitis vinifera. Hoogduitfch^
Weinftock. Weinreben. Franfch, Vigne. Engelfch, Vinei
V in Tree . Deenfcb, Vinranke. V in T ra e, Zweedfch.
D e Vrugt word genoemt, in ’t Nederduitfch, Druiven.
I n ’t , Uvai. Ä 09|</a/(/£-Ä, Weiiiirauben. Trauben.
Franfch, Raifins. Engelfch^ Vin-beer. Deenfcb, Vin-bär.
Zweedfch, Vitidruferj
§ 2 .
• N u ben ik gekomen tot de Verhandeling van een Boom
o f Heefter-Gewas, aan ’t welk buiten tegenfpraak, in de Familie
der Planten, o i o n d t x d t Fegetabilia, de eetfte Rang
toekomt, gelyk aan het Goud onder de Mineraliai en aan
de Menfch onder de Jnimalia: om dat deszelfs Vrugt niet
alleen de edelfte en aangenaamfte, maar ook de gezondfte
en voordeeligfte voor den Menfch is ; want daar van de zeer
g ezonde, verquikkende, Hert- en Ziel-verfterkeiide, en by
yder zo zeer geagte Drank, namelyk de W Y N , in d t Wyn-
Landen gemaakt, en overal naar andere Plaatzen der geheele
Weereld , inzonderheid daar geen Wyn gro e it, verzonden
w o rd ; en waar van looo^i» van Menfchen, alleen hun Be-
ftaan hebben; zo door het cuUiveeren van deze lv e , gelyk op
andere plaatzen door het bouwen van Graan-vrugten, als
door de Negotie, Vervoering, & c .
D e Wynßok is een Gewas dat meerder Warmte begepri
als onze Qlimaat g e e f t , weshalven de Druiven b y Ons bezwaarlyk
en niet anders ryp wo rden, als in goede warme
Jaaren, en zulks maar eenige weinige Zoorten die vroeg r y pen
; moetende daar en boven aan Muuren en Stekkagien, die
een goede Expofitie hebben, geplaatft ftaan.
H y vereifcht daar en b o v en , om wel te ila g en , geen
zwaare, fty v e , kleiagtige, nog laage vogte Gro n d , maar
liefft een losze , hooge , drooge , zandagtige Aarde # die
vrugtbaar is , 't z y dat die kit de Natuur zulks is # o f door
de Konft dusdanig bereid w o rd ; hoewe! de eerfte verre de
befte is. D o g men moet uit het gezegde niet opmaken, als
o f de Wynßok in goede Rlei-gronden niet groeijen w ild e ;
h y groeit daat al te veel en te weeldrig, ’c welk dan veroor-
zaakc, dat hy weinig en kleine Vrugten voortbrengt, en die»
om dat de Zappen, o f Voedzel-deelen meeft to t ’tH o u t ver- .
fpild wo rden, als mede wegens de koudheid des Gronds,
niet o f bezwaarlyk ryp worden. Derhalven zo moet men
niet verzuimen, als men goede en fmakelyke Druiven be-
R geert,
A
%
’S\
ri i ' - A
| 1 . . .
iS
\ h /
■'ii