'I
B E S G H R Y V I N G
figtige Paarde-meft, o f ook met Rund, BBskweite doppen, & c . ,
dog ’t Stroo o f de IMeft is ’t befte d ek z e l; wordende tot dien
einde deTakken los gemaakt, nederwaarts tot de aarde gebogen,
en met ’t eene o f liet andere aldus vaft gemaakt, en vervol-
geiis met het Stroo beqnaam dik ovetdekt. Andere binden de T akken
by boffchen te zamen en omwinden ze dus van onderen
tot boven met S t ro o , en bedckken de Grond rondom met
Stroo o f lange M e ft, ’t welk ook goed is. D o g het welk meeft
gebruikelyk is aan Stam-bomen, dewyl tuen die niet neder-
buigen k a n ; maar men moet in alle gevallen bezorgt we zen,
dat men ze niet al te dik d e k t, welk haat even zo nadeelig
en doodelyk is als de V o rft; dewyl z e , niet kunnende iiitwa-
zemen, daar door verftikketi en rotten. De Dekking gefchied,
gelyk te voren gezegt is , Wanneer het z ig na 't fterk vriezen
begint te zetten, en men ontdckt ze in ’t Voorjaar weer als
de VVinter-vorft geheel over is.
S 8.
Zommige nemen de Fyge-bonitn in de Herfft üit de Grond,
met een goede klomp Aa rde , planten ze in Potten o f Vaten,
om ze d u s ’s Winters in Huis te bewaren, dezelve in het Voor-
jaar weer in dc Grond planteiide, gelyk men met de Rosmaryn
gewo'on is meeft te handelcn; zynde de Bornen op deze w y ze
vriigtbaarder als die in altyd beilote Potten, en hebben
ook zo veel oppaffen met Bcgicten in de Zomer niet nodig:
maar dit verplanten vereifcht wat veel moeite en omflag'. De
gemakkelykfte w y z e om ze te bewaren, is , om ze in de Grond
ftaan te laten, en ’s Winters te dekken, z o als te Voten ( s 7 .)
gezegt is.
S 9.
Hier vait my te binnen, dat ik voor dezen in i e Koninglyke
en Keurvorßelyke SaxifcheHmn teDresden, g ro te , oude Fyge-
bomen van differente Zoorten gezien h eb , en mede hebbe hel-
pen cuUheren, die wel s o k 25 Voeten ho og , en van Stam
zommige zo dik waren als een Jongeling om zyn Middel.
Deze Bomen waren op een bequaine w y ze (zo my voorftaat
15 a 16 Voeten) b y elkander geplant, cn daar wierde Jaar.
D E V Y G E N .
I.yks tegen de Winter een Hilis van Hontwetk over heen
g eb ouw t, e n ’sVoorjaars weer afgebroken, dienende zulks
teffens om daat in allerley andere Gewalfen te b ewa ren:
Deze Bomen bragten Jaarlyks een grote menigte zeer geurige
f jg e » v o o r t, van allerley Zoort.
D o g deze manier van bewaring is zeef koftbaar, en voegt
niet anders als in Tuinen van grote Vorften en Heeren.
De Fyge-homm welke des Winters in 8e vrye Grohd ftaan
tly v cn en gedekt wo rden, zyn als dan zeer ondcrwoipeH
aan de Muizen, die dikwils de Schors van de Takken geheel
afk,tagen, waar door dezelve bederven; in zodanig geval
moet men in het Voorjaar de geheel befchadigde T akken ,
affnyden, o f , Zo de Takken altemaal bedorven waren, de-'
zelve tot aan de Wortel toe wegfnoeijen , als wanneer weer
Iiieuwe Takken zullen iiitfpraiten, die het ede volgende Jaar
overvloedig Vrugten zullen geven.
O p dezelfde wyze moet men ook handelcn met de T akken
als ze ddor de Vorft b y ongeval mogten dood gegaan
z y n , want de Wortel zo ligt niet bevrieft, en we et nieuwe
Scheuten u itg e eft; dog deze affoyding dient men niet te
fchielyk te ondernemen , dewyl dikwils zommige Takken ,
die dood fchynen, evenwel nog beginnen te fprniten, en in
dat Jaar goede rype Vrngten te geven*
5 12.
D e Fyge-boom draagt aan de jonge Jarige to t e n , gelyk de
Druize-boom en andere, zynde de dikke welgevoede Loten
doorgaans de Vrugtbaarfte, en geven de grootfte Vrugten:
H y brengt doorgaans in de Na-zomer voor de tweedemaal
Vrugten v o o r t, maar welke zelden ryp worden, en veeltyds
van die Bomen, die in de Grond ftaan blyvende, ’sWinters
gedekt worden, in het Voorjaar afvallen, inzonderheid als
ze digt gedekt zyn ( s y . ) , o f in zeer ftrenge en lange Winters
; maat van Bomen die in Potten, & c - , geplant ftaan,
o f
B E S C H R Y V I N G
o f die in het Na-jaar in Potten geplant, cn in Huis bewaart
worden, blyven ze doorgaans behouden, en dewelke derhalven
de volgende Zomer vroeger en zekerder ryp worden.
S 13-
Hier by moet ik aamnerken, dat, als men regt geurige en
teffens vroege Fygen b y ons teelen w i l, men dezelve, in Potten
o f houten Vaten ftaande, in het Voor-jaar in een
Trek-kas zetten m o e t, als waar in ze veel volmaakter en
' fmakelyker worden, waar van de Reden ligt te bevroeden is;
zynde hier toe de grose W ,» , Fyg, als de geurigfte Z o o r t,
het bequaamft; maar waar b y in agt te ncmen ftaat ’t geen
m myn rße Deel b y de Broei-kenß aangewezen is, namelyk,
dat men niet vetzuimen moet zodanige op behoorlyke en bequame
tyden te lugten, en m e t ’t „odige V o g t te voorzien.
VAH DE V Y G E N ,
Í Í
S i 4-
Men kan, indien men de koften doen w i l , ook vodr de
aan de Mu u ren , & c „ geplant iiessnie Fygen, Glazen zetten,
op die w y z e als te voren b y de Kerzen ( s 3 5 .) gezegt is ;
waar door men de Vrugten veel vroeger en geuriger zal ver-
iirygen.
§ 15.
Aangaande de Vo o tltee lin g , dezelve kan gcfchieded op
i i e e r le y w y z e , als r . Do or Scheuriog der uit de Wortels
uitgelopene jonge Spruiten. 3. Do or Inlegging. 3. Door
Steeking van jonge T a k k e n ; dog ’t gefchied meeft door de
eerfte manier, om dat ze doorgaans overvloedig jonge Sptui-
ien maken, die men in het Voor-jaar by de Wortel affteekt
en op haar zelfs plant, daar men b e g e e r t; Van het Inleggen
en Steeken bedient men z ig hoofdzakelyk, als ’er geen
Uitlopers z y n , gelyk B y voorb. aan oude Stam-bomen wel
gebeurt.
§ lö .
Betreffende het Snoeijen dezer Bomen, zulks is zeer lig f ,
d ew y l ’et wcinig aan te fnoeijen Vah; men neemt alleen de'
overvloedige en al te lange, insgelyks dorre, en andere ow
deugende Takken in het Voor-jaar w e g , om ze in een goed
Fatzoen te hou den; als mede de Uitlopers, indien men ze
niet tot voortzetting nodig heeft. Ook moet men in de Zo-
mer de langfte L o ten , die in het Voor-jaar gefptoten z y n .
wat inkorten.
D e Fygen groeijen uit de jonge vrngtbare Loten digt haven
de Bladen, zonder voorafgaande Bloemen o f Biooizeisl
waarom men voor dezen gemeent h e e f t , dar de Fyge-boen,
de eemge Boom was die geheel geen Bloemen voottbragte,
D o g de latere Onderzoekers der Gewafe, hebben ivaargeno-
luen, (eu M k s ’t e e r f t C , * , ) dat de hare Bloem inwendig
in de V ru g t , aan het uiterfte einde heeft; dewyl men
daar, wanneer de Vrugt t e g e n ’t rypen k om t, eene kleine
opening, en binnenwaarfs Veze ltje s, welke de Stampertjes
(/>i/7,/Ä) o f Styltjes ( f t w . ) z y n , gewaar word. D o g de
Fygeßoem is van tweerley Seue, ven de Vroüwelyke en Man-
nelykc. Die van de Frouvselyke brengen alleen Styltjes in
de Vrugten v o o tt, gelyk de meefte Zoorten van Fygen doen;
het Mannetje heeft alleen Stampertjes; deze word van de Bo-
lon c igen oem F icu Sß lveß r isDiofeo r id is , C . B. Pin. P. T ou r ,
nef. Caprißms, P lm . J. B au h ., maar dezelve Word bV
ons n ie t, nog ook in Duitfchland, en Frankryk, maat veel
in Italien, Gtiekenland, en elders gevonden; men cuUiveert
^e hier te Lande n ie t, om dat de Vrugt altoos, uit háaf
Hatuur, als ze halfwaffen is , afvalt, en alleen tot Vrngt-
baarmaking der ándete Fygen d ien t; avaar het ook van daan
k om t, dat het Zaad üit de Fygen, hier te L a n d e , o f in
Duitfchland en Frankryk, gegroeit, onvrugtbaar is , en nooit
voortfpruit, dewyl ’t zelve door abfemie van dc gemelde
Mannetje-Vyg onvolkomen blyft.
5 18.
Aänmerkelyk is de zogenaamde Caprifieatie, waat van zig
de Inwoonders in Gtiekenland, volgens ’t Berigt van P . Tour.
Q r.ef.
eil
%