ii-
I I
Hoe groot zyn uwe Werken , o Heere»' G y
hebt ze alle mer wysheid g'emaakt! H e t ...
aardryk is voi van uwe goederen!
■ Pftim, C IV . ¿ 4-
Z A M E N S P R A A K
O V E R HE T
■ ii
'•■ Ä S :
B E S C H O Ü W E N v a n G O D S W E R K E N ;
VRAAG. W e lk e gewigtige Vraagen behoort een
Kind , hoe jong het z y , dikwils aan zieh ze!-
ven te doen? , '
ANTwooRD. Het behoort zieh zelven dikwils
te vraagen; ,, waar ben ik , welke opmerkelyke
dingen komen dagelyks voor myne o o g e n , en
waartoe ben ik hier?”
y. Waaroin moet een Kind zodanige Vraagen
dikwils aan zieh zelven doen?
A . Om , gelyk my geleerd is , vroeg behoed
te worden tegen onaandoenlykheid en onopletten-
heid, die ons veel kwaads kunnen veroorzaaken.
V . Indien ik U dan die Vraagen deedt , wac
zoudt gy my antwoorden?
A . Ik zou U antwoorden ; „ ik woon in de
groote Waereld van God , ik zie dagelyks zyne
talryke Werken , en ik ben- hier , om Hem te
leeren kennen, te dienen, en te verheerlyken.”
A V. Gy
¥
s