
if i1
i:i. ' 1)
i1 j,
28 S N E E U W.
I
V . Hebt gy zulken gezien?
A . Ik heb er maar eenige zeer fraaien gezien
, doch anderen meer dan vyfhonderd, alle
verfchiilende, geevende het heerlykfte getuigenis
van Gods Aimagt.
V . Waartoe geeft God de Sneeuw?
A . Onder anderen , om de Lucht te reinigen,
de Graanen tegen ’ t vriezen warm en zagt te
dekken , (tiaaroiii ftaat er : God geeft fneeuw als
%v9lle. Pf. CXLVII. 16.') om den Vorst te beletten
de aarde door zyn diep indringen te zeer te ver-
kouden , vruchtbaarlieid aan den grond te geeven,
en onze körte donkere dagen in den winter beider
en lichter te maaken , waarin men niet minder
Gods Wysheid . en Goedheid kan opmerken.
V . Zoo veel goeds doet de hagel niet ?
A . Hagel , niet anders zynde dan Regendropp
e ls , in het neérvallen uit eene hooge lucht
door eene laagere koude luchtftreek, tot' harde
Yskorrels geftold , kan foms groot nadeel aan de
Graanen en de Giazeii onzer Huizen doen ;
maar anders zuivert hy ook al de lucht op z y nen
tyd.
V . Wat noemt gy nevel?
A . Warme Dampen , uit de aarde opgegaan,
daarna door de koude ve rd ikt, eh nu , door den
wind voortgedreeven , golvende over de velden,
o f daar ftil boven hangende.
V . En wat is m i s t ? ^ -
A. Dünne , onzigtbaare , en weinig ‘opgeklommen
Dampen , door de koude verdikt en zigtbaar
gemaakt, niet kunnende opgaan by gebrek
van w in d , en niet verdund wordende door gemis
van genoegzaame wärmte,
V. Laat
-W A « ',
N E V E L . D A A UW . RYM. 2 p
V . Laat ik ook hooren , o f gy den d a a uw
kent.
A , Daauw beftaat al mede uit dünne uitwaas«
femingen der gronden, door de koude avondlucht
verdikt,
V , Tot welk einde fchikt God N e v e is , Mist
en Daauw?
A . Om in den zom er, by gemis van regen,
de dorftcnde verflenste Planten zagtjes te dren-
ken , op eene wyze onehidig beter dan w y dat
kunnen doen : daarom leest men , dat God alleen
de droppelen des daaitws haart. Job. XXXVIII. 28.
M y is egter gezegd , dat ik niet moet uitgaan
by, eenen ftinkenden Wüst, om dat die fchaadelyk
is voor onze gezondheid.
V. Kent gy ook- den rym?
A , De Rym beftaat uit opgeklommen dampen,
tot korreltjes o f andere figuuren geftold , ge.
fchikt, om, in den winter, de Planten tegen den
feilen vorst te dekken. God firooit den rym als
asfcbes, Pf. CXLVII. 16. De Rym gelykt naar
aschkorreitjes , en , gelyk de Laiidman de asfcbe.
niet buiten maar op den akker w e rp t, zo ftrooit
God den Rym niet bezyden maar op de Planten
: een nieuw bewys , dunkt my , van Godlyke
wysheid , goedheid , en zorg.
V . En wat is .y z e l ?
A . Kleine bevroozen Waterdeeltjes , vallende
als een fyne re g en , zieh zettende in vlokjes o f
5, puntjes aan de Boomen , o f die omkorsteiide als
met een beider glinsterend kristal.
V , In hoe veele gedaanten vertoont zieh het
Water, want gy hebt er my al veele genoemd?
A. In niet minder dan tw a a lf ! Die Hoofdiloffe
%
■.-'14'
5f