
: r
4 EIGENSCHAPPEN VAN GODS -WERKEN.
ter wordende , alle die dingen laaten vaaren , oni
tot gevvigtiger zaaken over te gaan ; eu waarom
zou ik dan nu myne kinderlyke bedryven daar-
àan niet opoiFeren?
V. G y denkt dan veel genoegen daarin te zui-
■len vinden ?
A. Zo er vermaak gelegen' is in onzen pligt te
doen , dan durf en kan ik my dat wel belooven ;
en zo lang ik er in bezig ben , zal ik , en elk die
ray wil navoigen , behoed biyven tegen duizend
ydeiheden en beuzelingen.
V. Wat'zegt g y ? G y , en elk , die U wil
navoigen ! ,
A . Ja ; want niemant wordt dit genoegen ont-
zegd , aan elk wordt het zelfs aangeboden. Een
arme, zo wel als een ryke; een gering Mensch
zo wel als een Monarch ; een Kind zo wel als
een volwasfen Man kan dat ontvangen en genie-
ten.
V. Wat meent gy dan in Gods Werken te
zullen vinden ? -
A. Geene gisfingen, inbeeldingen o f ydeiheden
, w'aarvan de bedryven en werken der Men-
fclien zo voi zyn ; maar altyd waarheid zonder
doolrng , volmaaktheid zonder gebrek , grootheid
zonder laagheid , beftendigheid zonder verande-
ring , wysheid zonder mistasting , eenvoudigheid
zonder omflag , eenvormigheid en egter verfchcidenlieid
, veelheid en egter altyd orde en pragt.
V. Hoe veel lofs zegt gy van Gods Werken!
A. Niet te veel , o f liever , niet de helft ge-
noeg! -
V. Zo ik U dan iets meer hiervan vraagde ,
zoudc gy my wel kunnen antwoorden?
A . Ik
EIGENSCHAPPEN VAN GODS WERKEN. 5
A. Ik zou tragten U naar myn vermögen te
voldoen , terwyl ik hoop meer te leeren , om dat
fiiets zo ilegt is als een onweetend Mensch , die
•van den goeden God verftand kreeg tot het kennen
van deszeifs Werken.
V. Wat zoudt gy dan antwoorden , zo ik eeni-
ge algemeene Eigenfehappen, van Gods Werken
wilde weeten , zo ik H vraagde : wat is eenvoufclGHEIB
?
A . Dat Godvnergens eenigen omflag m a a k t..,.
o f is het niet eenvoudig , dat uit één Zaadje mil-
lioenen Graankorrels voortkomen , waarmeds Hy
millioenen Menfchen en Dieren voedt?
V. Wat noemt gy g r o o t h e id in het gefdiaa-
pene ?
A. Dat groote dingen, by voorbeeld, het Uk-
fpanfel en de Hemelfche Lichten ver uitgebreid
zyn ; doch kleine zaaken, neem eens het Blad
van eenen Boom , een Vliegj.e , een Schyfje van
een T ak je, grooter meesterflukken zyn danMenseh-
lyke handen kunnen maaken.
V. Wat houdt gy voor volmaakthèïd ?
A. Dat alles in ’t Heeläl , hoe zeer fchynende
■onderling onderfcheiden , maar één® Werk is , zonder
eenig gebrek : elke gefchaapen’ zaak is als
ééne fchakei van ééne groote Keten j en het
Heeiäl maakt uit deeze groote Keten.
V. Wat verftaat gy door bestewdigheib ?
A,. Dat de Onderhouding en Regeering van
G o d onverandeiiyk op denzelfden voet biyven voort-
gaan. Geen van alle Schepfelen , in ’ t begin ge-
formeerd , is federt verlooren gegaan , geen nieuw
iiygekomen. D,e Zon verlieht heden noch , even
A 3 ger