
»rnem m m m m
,ÿ
{ î A -
U4
;,/■■
M H ' ‘ r
î
l'.'-ït
24 O N W E D E R . O N W E D E R . 2S
Ml
les iiitz e t , gelyk' men zien kan aan het zwellen
der handen by het warm worden.
V. Bemint gy niet de wärmte en heete Zomers?
A . De wannte is aangenaam , doch de koude
voordeeliger. Gelyk op groote winterkoude groo.
te vruchfbaarheid v o lg t , zo verneemt men op
heete Zomers veele OnweSren en Ziekten, Koude
Zomers zyn de gezondile.
V. Laat ik U nu ook vraagen, daar g y -v an
Onwedren fpreekt, wat blixem en d o n d e r is? '
A . Men kan z ie n , dat de b l ix em eene lichtende
Witte o f roode ftraal is , ongelyk door de
lucht vliegende, gebooren in de Wolken uit de
opgeklommen Dampen, o f uit eene zo genoemde
electrike ftofre , verzeld van eenen zwaaren llag,
Donder van ons geheeten.
V. Wat dunkt U van beiden? ■
A . Dat - er geen: Verfchynfel in de natimr is
grootfcher voor het o o g , treffender voor het
oor ,, geweldiger voor het g e v o e l, en nuttiger
voor de Waereld.
V. Denkelyk zyt gy er bang voor : en mis-
fchien moet men dan de venfters fluiten ,. kaarsfen
aanfteeken , in eenen kelder kruipen, o f het hoofd
in een kusfen verbergen , om het niet te zien o f
te hooren?
A . Men heeft my overtuigd, dat dit kinder-
agtig en onverftandig is , om dat de Blixem zo
gemaklyk kan dringen doo r. een glazen ru it , als
door eenen muur van honderd eilen dikte.
V. Hoe gedraagt gy U dan by een Onweder?
A . M y is geleerd deeze les te voigen hoort
mei aandagt de beweging zyner ßemme, en het ge ^
lu id ,
luid , dat uit zynen mond uitgaat , dat is , den
donder. God dondert met zyne ßemme zeer wonderlyk.
Job. XXXVII. 2 , 3 , 5-
V. Dürft gy dan dat in de open lucht gaan zien ?
A . Waarom niet ? o f moet ik , zo leerde my
myn Vader , myn oog , fluiten voor een fchoon.
verbaazend en nuttig werk van mynen Schepper?
Mag ik het niet zien met een nederig bedaard
vermaak, met. diepe„ ftille yerwondering en aan-
biddiug van mynen Bewaarder?
V . G y noemde de Onweêren nuttig?
A.. Niet zonder reden ! wan t, zo z y de warme
zomerlucht, door de hette onziiiver geworden,
reinigen , en dus die.gezond maaken voor Mensch,
en Vee , en Plant, zyn zy dan niet nuttig ? Is
dan deeze zorg van G o d , en is dit zyn werk
niet goed ?
V . G y denkt ,n ie t, dat ze dikwils fchaade
doen.
A. Niet dikwils, maar zeldzaam, minder dan
men gemeenlyk. d enkt, zo heeft men my gezegd.
V. Waar zoudt gy U verfchuileii , als gy op
’t land waart , by een opkomend Onweder?
A . In een huis , is my geleerd ; maar niet on-
der Boomen , daar de gevaariykfte plaats is by
een Onweder, om dat Boomen ligtlyk daardoor
getroffen worden.
V. En ais gy in geen huis kunt koomen?
A. Dan nocli liever in het open veid gebleeven
!
V . Wat is w e e r l ic h t ?
A . Ontileeken’ Dampen in de Wolken , een
aartig geflikker , onicliaadelyk , zomers veel voor-
komende na eenen warmen dag.
B 5 ' : ' V. Wat,
it- ■■