
r.
104. V R ü C H T E N. S N O E 1 E N.
■ A . Om ze aanftonds te kunnen k e n n e n d e n
niet de e en e , in plaats van de andere ,“ by ver-
gisftng , onnoodig af te plukken.
„ •V . Waarom, worden zy ryp op ongelyke tyd
e n , nu de een dan de ander? '
A . Op dat men ze vroeg en laat zou herben,
cn er ook anders ‘ geene handen zouden zyn , om
ze te gelyk te plukken. v
V . En waarom groeien ze in zu lk ,, eene menigte
, waarom zyn veele Vruchten zo fraai op ’t
o o g , en de Kinderen er zo ilerk op gefteld?
' A . Om dat ze , nevens de Moeskriiiden, ga-
zonder zyn dan Vleesch en Visch.
V . Om welke reden laat God nooit , by v o o iy
beeid , Appelen op Perfike-, o f Abrikoozen op
Peereboomen groeien?
, ■■ A , Gm de ' verwarring van Boomen eu Fruiten
te voorkomen. y
. V,. En als een Boom eenY niet wil draagen?
(„¿A. God heeft;den Mensch geleerd, denzelven»
als dan ,.. door fnoeien daartoe te dwingen.
V . Dient het fnoeien nergens anders toe?
A. Ja wel ! Men kan hem daardoor eene gedaante
geeven , die men w i l . ’t geen- dikwils te
pas k om t; en ’t geen zonderling is , de meeste
Boomen willen dat wel verdraagen.
V . Weet gy , waarom de eene vroeg ,. en de
ander laat u itbot, en bloeit?
‘ A . De geenen , ' die de koude kunnen verdraa-
■gen , bloeien vroeg , en die ze niet kunnen door-
ftaan , wagten a f warm weder , gelyk eigen is aan
de nuttigfte Boomen : e a i nieuwe proef van God*
lyke Wysheid kan men hierin vinden. ;
y . Maar alle Bloeferas geeven geene vrucht?
Ar Dlü
s C H I L Ï N V R U C H T E N . I 0 5
; A. Dit ZOU ook geen Boom , zonder te fterven
, kunnen uitftaan : hierom draagen ook veele
Boomen het fterkst onj het ander jaar , en God
laat er ook , om die; reden , veele vruchten .door
de Stormen in September afvallen.
V. Hangen wel de Vruchten. aan ’ t einde der
takken , in de rondte des B o om s , op de beste
plaats?
A . Ja wel ! want daar , en niet in het midden
by den Stam kunnen zy de ftoovende en ryp
maakende Zonneftraalen best ontvangen.
V. En hoe wordt elke yrucht bewaard?
A . Door de s c h il , die in allen niet dezeifde
is.
V . Dit is zo ; want in Meloenen en Komkommers
is zy . zeer dik. v:
A . De wyfe Schepper wilde dit zo , om dat
deeze Vruchten, op den grond groeiende , anders
aangetast en doorboord zouden worden do or. hon-
gerige fei bytende Infeften.
V . Maar de Schil van anderen, als van Appelen
en Peeren , js zeer dun ?
A . Dit i s , om dat de Zon er moet doordrin-
gen , en derzelver fappen kooken.
V . Maar Druiven , Kruis- Moer- en Aalbesfen
hebben geen vast vle es ch, doch wel eene al-
lerdunfte fchil?
A. Dit is zo verordend , om dat z y ,, tot drin-
ken gefchikt zynde , moeten uitgeperst worden,
’ t geen niet ligtlyk zou toegaan , als haare Schil
pso dik was als die der Meloenen.
V . Van Druiveh fpreekende , moet ik U vraagen
, waardoor het k omt, dat w y geenen WVN
hebben ?
■ ■ G 5 ' “ Ä, Wÿ
'd \
I