
h!
64 T A A L. D R 1 P T E N.
alien , by voorbeeld, zo dra zy gebooreii z yn ,
te kennen het element , waarin z y leeven moe--
ten , nevens hun eigen voedfel , ge vaaren te my-
d e n , wooningen te bouwen, hunne vyandeii te
onderfcheiden, eikanderen te verflaan , en ontzag
voor Menfchen te hebben.
V. Welke is de tweede foort?
Á . De tweede kan men noemen willekeurige,
o f fteeds veranderende Driften naar huimen wil,.
als blydfchap , droefheid , liefde , haat., vrees,
toorn , nyd , en jaioerschheid; doch met die al-.
Jen biyven zy onredelyke Dieren,
' V . Als z y eikanderen verftaan, dan moeten
z y ook eene taal hebben?
A . Zy hebben die o o k , gelyk men aan ’t
verfchillend geluit van Paarden , Plonden , Katten,
Haanen , Hennen , en Miisfchen ligdyk kan merken
, het geen tot hun onderhoud en - vermaak
dient.
V . Wat is , verder in hen zonderling?
A . Dat elks aart en Driften beftendig biyven;
want bet Paard is altyd f ie r ,. de Koe zagtzinnig,
het Schaap zagtmoedig , de Hond waakzaam , en
de Haas vreesagtig ------ voorts , dat men hun
geene nieuwe Driften kau dpen aanneemen ; doch
die ze hebben , ten deele weerhouden , leiden , en
afregten naar ons vermaak o f nut.
V. Maar waarom ga f God ])riften aan de
Dieren ?
A . Om ons daardoor voordeel en gemak te
geeven ; w an t, als z y gelyk een fteen o f biok
waren , kon men geen Paard, geene Koe , geen
Schaap , o f geenen Hond regeeren.
V. Waartoe dienen de Dieren?.
A . God
N U T O E R d i e r e n . 6 $
A. God gaf ze o n s , om armoede en gebrek
te boven te komen.
V. Waarom hebben z y geen ledelyk verftand?
A . Om dat zy dan voor ons niet zouden willen
werken , maar zelft tegens ons opftaan , en
mogelyk willen verdelgen.
V . Wat z y t gy aan God voor zuike Dieren,
zo wyslyk gefchaapen , en aan den Mensch on-
derworpen , verfchuldigd?
A . In derzelver maakfei en oogmerken moet
ik zyne wonderbaare A lmagt, Wysheid en Goedheid
erkennen , en Ilem voor zulke gefchenken
dagelyks danken.
V . Wat zyt gy aan de Dieren verpligt?
A . Wy moeten hen ■ met z o r g , onderhouden ,
geene al te zwaare lasten bple.ggen, op hunnen
tyd laaten rusten , en tegens alle ongemakken van
ilegt weder en ziekte befchermen. Eenen Os zult
gy niet muilbanden, als by dorscht, waar toe men
die Dieren in hej Oosteii gebruikte. Deut. XXV.,
4. De regtveerdige kent het leven zyner beesten,
Spr. XII. 10,
V . Zult gy lust hebben om deeze van God
gefchaapen’ Dieren meer te leeren kennen?
A . Landlieden en anderen , die veel met D ie ren
moeten. oragaan, behooren ze wél te kennen,
vooral de nuttigften en zelfs ook de geenen,
die ons eenige nadeelen kunnen toebrengen, om
dezelven a f te weeren.
V . G y zegt my niet , wat gy zult doen.
A . Het fchynt den Kinderen eigen te zyn
groot vermaak te fcheppen in Dieren , Vogelen
en Visfchen; ik wil ook derzelver aart meer leeren
kennen , om er de Godlyke , Almagt , Wysheid
.en Goedheid in op te merken.
E ' A G Tl
l .
%