
'i ' I
1 1
1
! r
r
h <
.-I
A . De wilde zyn h e r tew en hinden , woi>
VEN en VOSSEN, DASSEW en w ezels , bontzems en
HERMELYNEN , EEKH00RNS Cn ROELS , HAAZEN en
KONYNEN , OTTERS eil SEVERS , FRETTEN en MOLLEN
, WATERROTTEN en VELDMUIZEN, enZ.
V. Maar , om dat z y wild zyn , doen zy ons
fchaade ? ■ •
A . Z y komen ons voorzeker minder te pas dan
de tamme Huisdieren, en daarom gaf God hun
eenen anderen zo genoemden wilden aart.
V. Eenigen zullen misfchieu van nut zyn ?
A . Z y zyn allen nuttig in eene zekere maate.
V. Hoe dat?
A . Herten en Hinden zyn groote en fchoone, Haa-
zen en Konynen.zyn kleine en vjiigge Dieren, die
te zamen Ons lekker vleesch bezorgen: de twee laat-
llen met Wolven en Vosfen , Bontfems en Herme-
lynen geeven ons verwarmende huiden ; Otters en
Fretten worden tot de Visch- o f Konynevangst gebruikt
: Mollen verflinden fchaadelyke Wormen:
Rotten en Veldmuizen dienen ter fpyze voor V\ e-
zels en anderen.
V . Maar Wolven en Vosfen doen veel kwaads?
A . Gods goede voorzorg jegens ons blinkt
daarin zeer flerk uit , dat deeze en alle andere
■Roofdieren. weinig in getal z y n , voor den
Mensch weg vlugten , eenzaamé piaatzen bewoo.
nen, en niet fterk voortteelen.
V. De weinigen , die er zyn , rooven egter.
A . God g a f hun deezen aart, om te beletten ,
dat andere Dieren , op welker vangst z y afgaan ,
niet te fterk tot onze fchaade zouden vermenig!
vuldigen.
V . Dus moeten er dan altyd Roofdieren biyven ?
A . Ze-
A . Zekerlyk, en hun getal blyft op den duur,
door Gods Voorzienigheid , vry gelyk : doch indien
het getal van eenigen te groot w o rd t, heb-
ben w y wapenen en listen genoeg , om de overtolligen
te verdelgen. , , j
V . Is er ook geen Dier in ons Land , dat
men een bever noemt?
A . Men heeft my g e ze gd , dat een en ander,
voorheen uit Duitschland met den ftroom der
Rivieren afgedreeven , en by Gorinchera , .Hedel
en den Huize Middagten , in de Waal , Maas
en Ysfel , dood gefchooten zyn.
V . Heeft dit Dier eenen zonderlingen aart?
A . Ja wel ; want geen is e r , dat met anderen
zo gemeenzaam in eene maatfchappy le e f t , woo«
Hingen inet verdiepingen timmerc, muuren^ be-
pleistert, vloeren met zooden b e le g t , en wilgen-
hout, welks bast z y eeten, tot voorraad oplegt.
' V . Maar waarom hebben alle Dieren byzondere
geaartheden? -
A . Om dat God dezelven tot onderfcheiden
dienften heeft beftemd : hierom verfchilt de aart
van eenen Hond zo v e e l van dien eener Kat.
Als w y dan alles ,■ wat de Dieren b e tre ft, wel be-
kykeii, moeten w y verbaasd uitroepen : H e e re , gy
behoedt Menfchen en beesten l Pf. XXXVI. 7.