
Z A ME N S P R A A K
O V E R D E
L U C H T EN DS V E R H E V E L I N G E N -
VRAAG. L a a t ik nu den hoogen Hemel verlaa-
îe n , en U vraagen, o f gy w e e t, wat w y nader
b y onze Aarde komende, daar eerst aantreifen?
ANTWOORD. Allereerst treft men daar aan de
LUCHT , eene vioeiftoife, die onze heele Aarde
van aile kanten tot eene groote hoogte omringt.
V. Bezit z y eenige Eigenfchappen?
A . Zeer verwonderlyke; want z y is , by voor-
beeld, zeer dun, en tevens zwaar; voel-en hoor-
b aar, en tevens vloeibaar ; doorfchynend en tevens
doordringend ; noodzaakelyk en tevenß on.
zigtbaar; van eene inkriinpende en tevens van eene
uitzettende kragt.
V. Deeze hoedanigheden der Lucht zyn zeer
vreemd.
A. Zo is het ; maar aile Werken van God zyn
verwonderlyk wys en goed gefchaapen, meer dan
iemant kan uitfpreeken,
V. Kunt
V. Kunt gy dat ook ten aanziene der Lucht be-
wyzen ?
A. Zeer overvlpedig! . . . . O f is z y n ie t,
tot eene groote h o o g te , in het Uitfpanfel ge-
ichaapen en gefteld, om dat zy beneden moet ver-
versclit worden uit die hoogte , en de Vogelen
daarin moeten vliegen ? . ------- Omringt zy niet de
geheele Aarde , om dat Menfchen eu Dieren en
Planten, zonder dezelve in te ademen , fterven?
— Is z y niet dun, doorfchynend en onzigtbaar,
om dat ik anders geen ding onderfcheiden en w^l
kan zien?
V . G y begrypt hier zeer wel Gods Wysheid.
A . Mag ik er noch bydoen ; z y is voelbaar ,
om vat op de dingen te krygen , om Scbepen te
doen Zeilen, om Molens te doen mäalen, om den
Grond te droogen , en om onze Ooren , 'door het
lieflyk geluit van Orgels en Fluiten te ftreelen.
V . Dit is wdl opgemerkt.
A . Is zy ook niet vloeibaar , fyn en doordringend
, om door hout en fleen en reeten in onze
Huizen te komen, en ons te doen leeven? ——
Is z y niet zw a ar, om Dampen en Wolken te kunnen
draagen en omvoeren ? Pa ulus , hiervan op-
getoogen , roept uit tot Gods eer : Gy geefi het
leven , den adern en alle dingen. Hand. XVII. 25.
V . Wat verneemt men.verder in de Beneden-
lucht ?
A . Verfchynfelen , die men v e r h e v e l in g e n
noemt, om dat ze hoog verheveii in de lucht
gezien worden , en welken men verdeelt in vuu-
rige en wateragiigc ; de eerften zyn zulken , die
een Vuur vertoonen , als Onweer, Weerlicht, enz.
B de
A
f