
I f' ; h '
■ ' 'i '
i l „'li'l
F ' '!
f d
Zintuigen geplaatst: aan het Borstftuk zitten fomtyciâ
eenige Pooten , o f anders alleen aan het Agterlyf.
V, Welke zyn hunne fraaifte Deelen ?
A . De dikwerf fchoon gekoleurde o o g e n , geformeerd
als zeshoekige Vakjes : in eene Vlieg
vindt men er meer dan agt du izen d, niet wel te
zien dan door een vergrootglas.
V. Welke Deelen zyn ook zeer fchoon?
A . De VLEUGELEN, die in Torren fchoon ge-
fchilderd, en in Kapéilen van verwonderlyke
heeriyke koleuren zyn.
V. Maar, hoe teér zyn die ¡w a n t , aïs men eene
Kapél ruw aanraakt, zyn de koleuren verbryzeld.
A. Dit heb ik dikwerf ondervondeii, doch meq
heeft my iets daarin vertoond , dat ik een wonder
noemde, en my zeer verbaasde,
V. Wat was dat?
A . Men iiet my zien door een vergrootglas,
dat het ftaf der Vleugelen, aan myne-vingers , blyvende
hangen , verwonderlyk fchoone, y.ederen wsr
ren-, die in: orde vast gezeeten hadden in,: den
Vleugel der Kapél.
V . .Wat kunt gy er bydoen-?
A . Dat ook in de Infecten de einden hiinner
POOTEN zeer konstig zyn gemaakt, met nagelqes,
klaauwtjes en puntjes ; waarmede z y zieh aan aile
dingen vast houden : een Vlieg, by voorbeeld, wandelt
tegen een mit, o f zolder, en zy buitelt niet-\ieêr.
V . En eindelyk?
A. Eindelyk hunne fraaie e it j e s , die z y , in
menigte, zeer zorgvuldig op de beste piaatzen leg-
gen , o f verbergen.
V„ Wat eeten z y ?
h i Alles! vleesch, visch, bloemen, kriiiden, hout»
t e s .
i I
fteen, en vuiligheden, die z y in den zomer alleen
vinden, waarom men hen, ’ s winters, niet verneemt.
V. Hebben z y geene Vyanden?
A . Zeer veelen; doch de Sehepper gaf him
daartegen l i s t , fnelheid , o f wapenen , gelyk dus
de Byen angels tot verdediging hebben.
V . Hebben z y ook eene stem?
A . Sommigen , gelyk Sprinkhaaiieii en Krekels,
zingen ; o f anderen , gelyk de Torretjes der Lelien
, kan men hooren kermen., als men ze plaagt.
V . Plaagt o f doodt gy ze gaarne?
A . Men heeft my geleerd dat nooit te doen,
®om dat het wreedheid is.
V. Zy doen ons kwaad; want de Motten ver-
nielen onze klederen , de Rupfen feilenden onze
boomen , en de Wormen doorbooren ons hout.
A . Zy moeten ook le e ven : anders heeft God
yeele middelen beftemd om dat af te keeren,
V. Welken?
A . Om niet te veel in getal te worden, laat
Hy er eene menigte door Voge len , Koude eti
Regen omkomen: p f w y kunnen hen verdelgen
door andere middelen.
V . Trekken wy er eenig nut van?
A. Zy bezorgen ons Honig, W a s ch , Z yd e ,
L a k , Stoffen tot Inkt, Verwen , en ook Geneesmiddelen
, zo dat z y ons zeer groote dienften bewyzen.
V . Wat denkt gy , als gy ze ziet?
A . Overweegende hun maakfei, getal , en voordeelen
, behoore ik tot Gods eer te zeggen: zyne
onzienlyke dingen worden van de fchepping der waereld
aan uit de fchepfeien verflaan en doorfien , beide
pyne eeuwige Kragt en Godlykbeid, Rom. I. 20.
F § V E E R -
m ï
gi'..
v]
f e i
t l