
if ■
2 2 S T O R M E N . K O U D E .
pen , die in oiis Vaderland telkens heen en tVeer
moeten vaaren.
V. Hoe noemt men i e , aïs ze zeer hard waaien ?
A . Dan noemt men ze s t o r m e n , en gaat het
ve rd er, dan dragen z y den naam van o r k a a n en ,
die egter zeldzaam zyn. i
V. Kent gy ook de nnttiglieden der Winden?
A . Die zyn ontelbaar ! Door Gods beilelling
reinigen z y eene onziiivere , en bekoelen eene
brandende lu ch t: ook doen z y de Scliepen zeiien,
Molens maalen , natte Gronden en Huizen droogen
, Mist en Neveis opkiaaren , Wolken en R e gen
naar vergelegen Landen brengen en uitilor-
ten , enz. >,
V. Nu gy op nieuw van de Lucht fpreekt ,
moet ik ,U vraagen , o f g y ook w e e t , hoe de
l u c h t s g e s t e l d h e id over d ç gelieele Waereld is ?
A. Z y is o f koud , o f heet, o f gemaatigd :
hoe meer naar het Zuiden , hoe warmer ; hoe
meer naar het Noprden , hoe kouder ; hier is het
tusfchen beiden , dat i s , getemperd.
V . Maar is het overal in de Lucht even warm
o f even koud?
A . Neen i Digtby de Aarde is het altyd het
warmile , hoogerop veel kouder , eii in de hoog-
ile lucht allergeweldigst koud.
V . Wat is e ig e n ly k k o u d e ?
A . Koude is een gemis eener veelheid vän
Vuur , o f eene vermindering van hetzeive , waardoor
alles inkrimpt, o f i ly f wordt.
V . Hoe krygen wy hier de Koude o f den
Vorst?
A . Altyd met Winden, die van het Land , en
siet die uit Zee waaien. Door zyn g ehla a s, da:
is .
V O R S T . H E T T E . 2 3
is , door den Wind , geeft God den vorst. Job.
XXXVII. 10. want hoe harder Wind , hoe ilerker
Vorst.
V . Waardoor wordt het vs gevormd?
A . Door iets onzigtbaars, in de lucht gebragt,
waardoor weet men n ie t , ’ t geen w y Vriesdeelen
iiöemen , d ie , neerdaalende, het Water doen itol-"
le n , en tot eenen vasten klomp worden , zo
vreemd in ’ t oog , dat de Ouden al opmerk-
ten : als met eenen fle e n , zo hard is het Ys , 'aer-
hergen haar de wateren, Job. XXXVIII. 30. doch
het ontdooien is zo verwonderlyk als het .b e -
vriezen.
V . Misichien bemint gy egter meer het be«
vriezen dan het ontdooien.
A . , G y d enk t, hier mogelyk , aan het fchaats-
ryden ; maar dit is my wegens het gevaar van
verdrinken , v a lle n , o f , bezweet zynde , te ver-
kouden, met regt zeer ilerk afgeraaden.
V . Maar de Vorst is onaangenaam?
A . God beöogt altyd zeer wyfe einden in al
wat Hy doet , en hierom is de Vorst - zeer nut-
tig ; want hy reinigt de lucht., geeft ons meer
kragten , maakt den taaien grond week en vruchtbaar
, zuivert het land van Ongedierte, en- doet
veele fpyzen inalfcher worden. ...........
V . G y denkt nu niet aan deszelfs nadeelen!
A . De goede Voorzienigheid geeft ons Bladeren
, Bie zen , W o l , en zelfs Ysfchotfen , tegens
Keldervenfters g e z e t , om de nadeelen van den
Vorst a f te keeren.
V . Wat noemt gy h e t t e , die tegen den Vorst
DVerftaat?
A . Eene meerdere veelheid van V u u r , die al-
B 4 les
| |
u \
—