
M j - a m ! i i.; ■It.
94 S LAÎ CKEN. S LAl JOE i r s
V, Wnaroffl: wilde de Sehepper, dat zulke Diertjes
Hoiiig en Wasch zouden verzaiiieien-? Waarom
üet Hy het ons niet doen?
A . Om dat onze Handen niet fyn genoeg zÿii;
om die dingen uit den kelk der Bloeraen te haalen.
V. Zyn er ook geene grooter Dieren , dan
deeze , in onze Tuinen?
A . Ja w e l , by voorbeeld, de naakte s l a .k s e n ;
de HUISJESSLAK , die onder haar eigen dalt altyd
le e f t , en waar zk komt-, t’huis is ; de niet vergif-
tige PADDEN, die nuttig voor onze Höven zyn ■
om dat ze veele nadeelige Infeften dooden ; en de’
a a r d w o r m e n , die men den kop kan affnyden,
en eenen anderen weer zien aangroeien,
V. Zyn er ook noch grooter in de Velden?
A . Op veele piaatzen onzes L an d s , vooral iri
Gelderiand , vindt men s l a n g e n , onfchaaddyk ;
Verwonderlyk om de fraaie legging van derzelvef
fehubben, en kfuipende beweging : ook vergiftige
ADDERS , doch welker beeten men fpoedig kan; geneezen
door o l ie , waarin eene andere Adder ge-
ilorven is.
V. Dit middel dan heeft God den Mensch
doen uitvinden , om das Hy geen vermaak fchepÉ
in deszelfs fmerten?
A . Zekerlyk moet men het daaraan toefchryveu.
V . Zyn er nog meer?
A . Ja ! ii.AAGDissEN, k iKv o r s c h e n , die op he|
land en in het water leeven , en kleine fraai groene'
KiKvoRscHjEs , die op Boomen gaan zitten zingen.
V. Welken worden in ’ t water gebooren?
A , Het HAFT, een vliegend Diertje , dat maar
v y f uuren le e f t , nevens, alle fchoone r o m b o u t e n
en j u f f e r t j e s , die wy zo gaarn zien.
V. Zyn
V E E L V O E T E N.
V . Zyn er nog meer in ’ t water ?
A . Gelyk men re lande op , o f in den grond
groote TORREN v in d t, zo treft men, zulken ook
aan in het w a te r , nevens w a t e r s c o r p io e n e n met
nypers, b l o e d z u ig e r s , w a t e r -v l o o ie n , sBin n e n ,
EooTVLiEGEN, die met haare pooten konstig roeien,
en VEELVOETEN vaii verfcheiden’ foorten.
V . Welken zyn de zonderlingllen van allen?
A. De VEELVOETEN , om dat z e , doorgefiieeden
zynde , by warm weder , in vierentwintig uuren,
tot een heel Diertje aangroeien: de kop krygt een
nieuw. l y f , het ly f een nieuvven k o p : ook kan
men ze omkeeren , en z y biyven egter in leven.
V. Wat beiluit gy liierult?
A. Dat de verfcheidenheid in Gods Schepfelen
zeer groot' i s , en de Infeften konstig en fraai
zyn’ gemä'akt j waardoor Gods Almagt en Wysheid
aanftonds daarin gekend, en nimmer geloochend
kühnen worden.
V, G y ichynt zeer naauw ac'ht te flaan op de
Verfcheidenheid der Schepfelen in het Heeläl?
A. Vermids' deeze Verfcheidenheid een Ipree*
^end teken is van Gods volmaakte Almagt, Wysheid
, eh Goedheid , meen ik geene vryheid te
hebben, om dezelve onagtzaam over bec hoofd
te zien.
V Y F .
Wf -‘‘ u ä
•t G*
- 'I