
1 2 2 g r a s , h o o ï .
gens anders toe gefchikt, dan om den grond tot
vriichtbaarheid te bereiden.
V. Wat groeit er eerst voor het Vee?
A. Het GRAS door eene Godlyke zorg. H y , naamei
lyk G o d , doet het gras uit fpruiten voor de beesten.
Pf. C IV . 14. waardoor ons V e e , tweemaal daags, het
gezondfle en beste voedfel, te weeten de melfc
g e e lt , en z e lf by het eeten van dit Gras welvaart.
V . Welke zonderlinge hoedanigheden bezit het
Gras ?
A . Dat het , zonder hulp. van Menfchen haiid
en , zeer overvloedig g ro e it, en hoe menigmaal
afgefchooren door het V e e , o f.d o o r ons gemaaid,
telkens weer opfchiet , overal zieh indringende,
waar het maar een plekje ledigen gronds vindt,
om eene voile tafeî voor onze hongerige Beesten
te maaken.
V. Waartoe dit gemaklyk groeien?
' A . Om dat het ons ondoenlyk zou vallen elk
Grasje met de hand in den grond te gaan pooten.
V . Wat is verder daarin zonderling?
, A . Dat het de algemeenfle en menigvuldigfte.
Plant i s , die de geheele Waereld, om zo te ijsree-
ken , bedekt , wyl ze overal nuttig is — dat z®
den feilen vorst en brandende hette geiukkig kan
doorftaan .— en dat z e , mais zynde , fpoedig
van de Dieren zonder moeite gekaauwd wordt.
V. Is dat ailes?
A . Men mag er byvoegen , dat ze , afgemaaid
en gedroogd, als dan onder den naam van hoqI
bekend, tôt een uitneemend wintervoeder voor ons
Vee verilrekt, het gcen wy anders niet zouden-
kunnen onderhouden.
V. En wat gebeurt er na deeze afmaaing?
‘ A . Dan
G R A A N E N . 1 2 3
Ä . Dan .fehlet het zo genoemde n a g r a s u i t ,
d a t , by een voordeelig iaifoen, eenen tweedeii
oogst geeft ; o f anders ter affcheeringe aan het
Vee wordt overgelaaten.
V. Welke zyn onze voornaamfte g r a a n e n ?
A . T a rw , llo g g e , Boekweit., Haver*, Garst,
Gier st, enz.-
>V. En wanneer worden ze gezaaid?
A . God beftemde zaaing en maaing op ongelyke
tyden , om dat anders alles by den Landman
over de hand zou loopen.
V. Waarom zyn deeze Graanen zo onderfcheiden
in STENGELS Cn AIREN?
A . Op da,t geen Landman zieh er ' in vergisfe.
V . Waartoe dienen de lange Stengels?
A . Op dat de zuivere Air niet ligtlyk door
wind o f regen op den onreinen vogtigen grond
geilagen zou worden , en de Landman lang ftroo
zou krygen tot veelerleie gebruiken.
V . Tot wat einde zyn zy zo glad?
A . Op dat het Regenwater er gemakkelyker
' zou längs afloopen , en geene verrottieg geben-
ren.
V . Waarom zyn de lange Stengels met knoopen
geleed , en met bekleedzels o f banden voorzien
?
' A. Om niet te breeken op open’ akkers, waar
de Winden vry regeeren.
V. Waarom zyn ze d u n , ijjits en beweegbaar?
A . Op dat de Vogelen er niet op zouden gaati
zitten , en op hun gemak de Airen uitpikken,
gelyk z y na de afmaaing doen.
V. Waar