
P 1
1 i
'.!® ■’ !
l u
ï
m ' i'
r-H'S
s © O D K E N Ñ E K .
V, Gy antwoort ivél ; maar wat fdiaade zaa
het U doen, zo gy dit n-aiiet?
A . Als ik zo ongelukkig was dat na te laaten,
dan zou ik zeer onkundig biyven van het gcen
ik moet kennen : ik zou met den tyd zo gewoon
worden Gods Werken te zieii , dat ze myn te-
der hart niet zouden aandoen , en daarentegen
zou myn oog alleen geilagen biyven op veele beu-
zelagtige bedryven en ydeiheden der Menfchen ,
waardoor ik veele gewigtige dingen zou nalaaten,
en oey Gods ongenoegen op den hais haaleu.
V . Wat verftaat g y door gods w e r k e n ?
A . Aile dingen , die Hy gefchaapen heeft ,
welken myn oog thans al, o f niet kan zien.
V. Oordeelt gy u dan verpligt het oog op die
Werken te houdea?
•: A. Dat liel ik vast , oin dat ik daaruit kan
leeren, dat God oneindig groot, almagtig, wys en
goed is , en wanneer ik dit geleerd heb , dan is
het betaamiyk , dat ik Hem daarom eere , vree-
z e , liefhebbe , en verheerlyke.
V . Dan, uvv Schepper leert U in den B y b e î,
wie hy is?
A. Dit is waar ; maar als ik deeze verwonder-
lyke Volmaaktheden, die Hy b e z it , met eigen’
oogen iii zyne Waereld kan zien ; dan , dijnkt
my , mag ik zuiks niet nalaaten ; want zo leer ik
ze op eene dubbele wyze kennen ; hart en zin.
lien worden te gelyk getroiFen , en het een Oii-
derwys helpt, en verlevendigt het ander.
V. Hebben wyfe en braave Menfchen dit ook
zo begreepen !
A . Ja wel ! Mÿne Ouders, die my daartoe aan-
fpoorden, hebben my dit gezegd : ook heb ik gelee
N U T D E R B E S C H O ÜW I N G E M . S
Seezen , dat zeer godvruchtige Mannen , als m o -
SES, JOB ■, DAVID , jESAiAS, en anderen dat nooit
verzuimden; zelfs dat salomo daarover een Boek
fchreef, om die Werken van God aan zyne Oa-
derdaanen nit te leggen. 1 Kon. IV- 33.
V. Heeft de Heere je su s dit ook belast?
' A. Meer dan eens ! Hy ga f niet alleen zulke
Mannen daartoe inst , want één van him zegt s
de Werken des Heeren z’^jn groot , zy "worden ge.
zogt van allen, die er Imt in hebben. Ps. CX i. 2*
maar hy beval zelfs den zynen : Aanziet de Voge~
kn des heméls, dal zy niet zaaien ,, nog maaien,
mg verzamelen in de fchuure. Aanmerkt de Lelien
des velds , dsoe zy wasfen; zy arbeiden , nog fpinnen
niet. Matth. VI. 2 6 , 28.
V. Zo.uden zulke, Befdiouwingen voor U mutig
eil'vermakelyk kunnen zyn?
A. Zo dra ik er maar van denke : „ ’t zyn da
Werken van mynen eigen algoedeii Maaker , en
z y zyn daarom voikomener dan al wat w y kunnen
toeilelleii ; Hy is er by tegenwoordig ; Hy wyst
my daarin aan zyne A linagt, Wysheid en Goed-
heid ; Hy gaf my oogen, om er waare Schoonhe-
den in te zien ; Hy formeerde zelfs veele van
dezelven voor my ; en laat er my dagelyks dui-
zend voordeelen van trekken : kunnen en moeten
dan niet zulke Befdiouwingen voor iny mutig en
verinaakelyk zyn ?
V. Gy wilt dan uwe kinderlyke beuzeiingen en
bedryven daarvoor wel laateii vaaren?
A . Ik zie aan anderen, en merk ook aan my
zelven , dat ons kinderlyk bedryf, b y ’ t opwasfeii,
ons wel haast verveelt , dat w y daarom telkens
iets anders opzoeken, zo lang, tot dat w y , groo-
A 2 lef
\ à
*-
-'I »•