
J 40 A A N G E Z I G T . Z I N T U I G E N .
deren te onderkennen , de Aangezigten van aile
Menfchen der heele Waereld , zo wel als hunne
Stemmen en Schriften onderfcheiden zyn , waarin
eene verbaazende A lmagt, Wysheid en Goed.
heid doorfteeken.
V . Waarom verfchillen deeze drie?
A . Op dat men de Menfchen by dage aan het
Aangezigt, in duistemis aan hunne Stem, en ,
als zy b y ons niet tegenwoordig zyn , aan hun
Schrift zou kunnen kennen , waaraan elk niet
weinig gelegen ligt ter voorkominge van bedrog.
V . Welke Wysheid ontdekt gy in ’ s Menfchen
HOOFD ?
A. Dat de teére Hersfenen , van welker onge*
kwetften ftaat Verftand , Oordeel, Geheugen , en ’
het Leven afhangen , voorzigtig beveiligd zyn door
Binnenvliezen en eene harde Pan , van been toe-
ge fte ld , die wederom ter verwarminge en befchut-
tinge met Hair gedekt i s , omirent welk , hoe ge-
ringe geacht, eene zo naauwlettende Voorzienigheid
g a a t, dat de Heere j e s u s aan de zynen zei-
de : ook de hair en des hoofds zyn aile geteld. Matth.
X, 30.,
V . Welke Wysheid vindt gy hier meer?
A . Dat het Hoofd de plaats is van onze v y f
Zinnen , naameiyk van het g e z ig t , het g e h o o r ,
den REUK, den sm a a k , en , het g e v o e l .
V . Waartoe dienen zy ?
A . Om de Ziel aanftonds berigt te geeven van
’ t geen in o f buiten ons gebeurt ; zonder welke
v y f middelen z y er niets van zou weeten.
V . Zyn z y daartoe regt gefchikt?
A. Worden z y door het een o f ander toeval
piet vermijikt, dan dienen ze ons, door de God.
Jy-
0 O G. 4 1
Pyke befchikking , volkomen w é l , zynde nog te
ftomp nog te fcherp.
V. Bewys dit eens van één Zintuig.
A . Was het Gehoor veel teerder , dan zou het
praaten van eenen Vriend ons ais een Donder in
de ooren klinken; en ftomper , dan zouden we
hem niet kunnen verñaan.
V . Is het OOG ook met konst toegefteld?
A . Men zou ten miañen vyfentwintig blyken
eener Godlyke Wysheid in dit Zintuig kunnen
aantoonen , gelyk my gezegd is.
V . Noem er my maar eens eenige weinigen ?
A . . De Wenkbraauwen dienen , om het daalend
fto f en zweec a f te keeren : de Hairtjes der Oog-
leden , om het fterke licht te máatigen en kleine
vliegende Infeften van de oogen a f te houden: de
bovenñe Hairtjes zyii naar boven , de onderften
naar beneden gekromd, om het zien niet te hinderen:
het Ooglid is , ais een Gördyn , toegefteld , om
dat by dage op te haalen, en by nagt, vóór den
aankomenden flaap, neer te laaten vallen tot genie«
ting der ruste.
V . Dit raakt eigenlyk het Oog niet.
K . Het behoort er immers toe : anders kan ik
zeggen , het Oog is van een zonderling maakfei.
De beeltenis van gebeele Landfchappen vallen in
den naauwen kring des Oogs verkleind. Als wy
te veel licht hebben , vernaauwen w y den Oog-
ap p e l. ter afweeringe der menigvuldige ftraalen;
en is er geen lichts g en o e g , dan verwyden w y
denzelven ; ook ftaat het Oog beweegbaar, om
naar alle kanten te kunnen z ien , zonder het Hoofd
geduurig te moeten omdraaien.
C s V . Dii
mm