
A
'S. i
I
! l'A■I
i ji fl.
3 8 D A G . N A G T . M E N S C H .
A . De groote veranderingen van koude en
hette zouden voor ons en al het gefchaapene doo-
delyk worden : hierom fchiet de Lente in tusfchen
den Winter en den Z om e r; en de Herfst tiis-
fchen den Zomer en den Winter. En wie weet
dan niet uit alle deeze, dat de hand des Heeren
dit doet! Job. X fl. 9.
V . G y hebt' ook van d a g en n a g t gelproo-
ken.
A . Het verbaazend groot onderfcheid tusfchen
deeze twee; nevens de fchoone Morgen, de heldere ^
Middag , en de iMlle A von d , met de Schemeringen,
vöör den Dag en den Nagt invallende , zyn ver-
riikkelyke vertooningen van den wonderdoenden»
G o d : daarom zotig een Dichter:-gy be fch ik t duis-
J e r n is , en het wordt nagt. Pf. C i y . 'a o ,
V. En zyn beiden , Dag en Nagt,, even \p o -
dig? , I .
'A . Zeke rlyk! Ik moet God danken voor het
lieerlyk lic h t , omt e kunnen arbeiden en voor
de ilille duistemis , om te kunnen rüsten.
V. Doet God zo veel voor den e ie n sc h , tvelk
een uiineemend Sdiepfel moet hy dan niet zyn?
A . Hy i s , voorzeker , ivel minder dan de En-
ge len , doch hoe veel nitmuHtender dan de Dielen
, en bygevoig- Gods heerlykfte Schepfei ■ op
Aarde!
V . Waarin munt hy dan uit boven de laatften?
A . In zes dingen;, in fchoonheid van geftalte,
van leden , van gelaat,. in regt opgaan, y in ziel
en in fpraak ; want het is God , die ons geleerder
fr.aakt dan debeesten der aarde, enons wyfer maakt
dan bet gevogelte des hemels. Job. XXXV. 1 1 .
V. Hoe
k : |
1, I C H A A M S - L E D E N.
V . Hoe zoudt gy ’s Menfchen l ic h a am be-
fcliryven ?
A . Men kan het noemen een heerlyk Kle ed,
op de konftigfte wyze van aarde gemaakt.
■ V. Is elk deel van hetzeive wél gemaakt? ,
A. Zeer w é l! want , de leden , die het zwaarfte
werk moeten doen , by voorbeeld , . de Beenen en
de Duimen zyn fterker dan andere leden geformeerd
, ik, meen , dan. de Anuen en de Vingers.
V . Maar , fommigen zyn dubbel.j
A- Dit moet zo z y n ! de Handen dubbel, om zamen
te werken: de Voeten dubbel, op dat men zou
kunnen gaan: ook de Oogen, Ooren en Neusgaten
^ dubbel, om , by ongefteldheid van het eene , het
andere te kunnen gebruiken, o f meer kragts te doen
oefenen.
V . En anderen zyn zeer ftyf.
A. De ftyfheid valt daar ze moet vallen , by
voorbéeld , in de Beenen , van de knie a f tot den
voet toe , moetende deeze den geheelen last des
Lichaams draagen : anders vindt men ook buigin-
geii in de leden , daar ze allernoodigst zyn.
V . Waar dan?
A. In den Hals , Ruggegraad, Heupen en
Knieen vallen de vier voornaamfte buigingen : anderen
komen voor in de Armen , Handen en Viii-
g e r s , uit welke allen zo veele verfchiilende be-
weegingen, tot allerlei arbeid iioodig, elk oogenblik
gebooren worden , zonder dat w y ’ er op denken.
■ V . Welk is het fchoonfte deel des Lichaams?
A , Buiten twyfel het a a n g e z ig t , dat zo veele
en zo fierlyke deelen heeft. ^
V . Wat vindt gy dan hier opmerkingswaardig ?
A . D a t , om den eenen Mensch van den an--
C 4
mm
- #
5 *
.