
il I; ''
A . Dit is , volgens het my gegeeven ondei'-
w y s , verfchillend in alien : één Tabaksbloem meer
dan veertig duizend Zaaden ; één Ypenboom jakr-
Jyks meer dan driemaal honderd duizend.
V . En ' waarom ziilk een verbaazend groot ge tal?
A . Wegens de nuttigheid derzelven ; want hoe
zouden wy ze in wezen herftellen , zo ze eens
iiitftierven ! Ook wordt eene menigte door ons
en de Vogelen gegeeten.
V. Als eenige Zaadjes in kasjes , doosjes o f
huisjes zitten ; hoe raaken ze daaruit in den grond ?
A . Myn Vader heeft my die zonderling ftuk,
als eene groote proef van Gods Wysheid , dikwils
aangeweezen. De Kasjes met zwaar Zaad
barsten door de droogte open , en liet Zaad valt
lynregt in de gaatjes van den gropd , en raakt
er verder in door den regen.
V . Maar hoe gaat het met ligte Zaadjes?
A- Ligte Zaadjes , gelyk die der Paardebloe-
men , hebben zeer keurige vleugeltjes , waarop de
Wind vat k r y g t, die ze overal heen v o e r t , en
by ftilte laat vallen , waarom men dikwils Planten
op Daken , hooge Muuren , en Toorens ziet
groeien , wyl het Zaadje tusfchen de Groeven der
Steenen is geraakt , en voedfel uit de kalk irekt.
V . En als de Zaadjes geene vleugels hebben ?
A . Dan hebben zy klaainytjes , en biyven overal
aan hangen , tot dat z y . op nieuw door den
wind worden afgeilagen , en in den grond raaken.
V . En fommige Huisjes hebben fpringveeren.
A. Dit is niet minder fraai : ik heb dat open-
fpringen gezien en in fommige gehoord, . wor-
i den-
1 1 7
dende dan het Zaad zeer keurig allerwege ge-
ftrooid.
V_. Bevat ook het zo genoemde Ys liggende
op de Uitlandfclie Ysplanten , eenig zaad?
A . N e e n , want het geen in ons oog Ys
fchynt te zyn , is niet anders als veele Blaasjes,
met een beider vogt gevuld. Zulke Planten zyn
zeer aartig , doch wy beljoeven ze van elders
niet te haalen ; want gisteren liet men my zien
de Bloemfteng eener Plant van ons Weed o f IVouw
(Refeda Luteolaj geheeten, hier in het wilde
groeiende , ook bedekt met duizend glinsterende
Blaasjes , best door een vergrootglas te befchon-
wen.
V . Hoe lang biyven de Zaaden wel goed?
A . Dikwils veele jaaren, om dat er fomtyds
natte tyden komen, waarin men niets kan' inza-
melen, en men zieh met den ouden voorraad moet,
behelpen.
V . Waardoor fpruiten z y uit?
A . Alleen door wärmte en vogtigheid , die eeni-
,ge gisting in het meel van het Zaadje brengen,
en het eerfte levensvoedfel aan het Ipnutje , daarin
beflooten , toedienen, waardoor het voor den
dag komt , v e rv e lt, eenen wortel u itftoot, meer
voedfel en kragten gekreegen hebbende opfcliiet,
en zieh dan boven de aarde vertoont,
V . Ten welken einde gaf God ons de Zaaden?
A . Om Planten voorttebrengen ; om Mensch en
Vee en Vogel te voeden ; om Olieen tot verwen
cn fchilderen te geeven ; en ora ons Geneesmiddelen
te bezorgen , waaruit ook b ly k t , dat het
geringfte in de Godlyke Schepping niet te verwerpen
i s , en zelfs dikwyls groote dienften doet.
P s ' n e -