
l î o MAAKSEL EN' ltOLEUR IN BLoÏ meN.
en het nuttige : het eerfte ziet men in de over-'
fchoone Koleuren ; het ander vindt men in den
Reuk ; en het laatfte in het Gebruik , .dat er
van gemaakt wordt. I
V . Hoedanig is het fierlyke ?
A . Dit blinkt uit in het maaksel en k o l e u r
e n , beiden onbegryplyk in alien verfchiilende.
V . Wat is hierin verwonderlyk?
A . Dat uit groene Planten zo veele duizend
onderfcheiden verrukkende Bloemen komen. Ook
verfchynt de pragtige Tulp uit eenen lelyken
b o l , de fchoone Ranonkel uit een vuil klaauwt-
]’ e , het geen wy , hadden we het nooit gezien,
ook nooit zouden verwagt hebben.
V . En hoe komen zy te voorfchyn?
A . Men ziet eerst veele Bladeren , die o f de
Eloem zelve z y n , o f dezelve eenen tyd , lang
vobrzigtig dekken en bewaaren : daarna komt ze
te voorfchyn , en blyft nederig en laag, o f fehlet
hoog op , om zieh aan ons te vertoonen.
V. En hoe zyn z y geformeerd?
A . Dit is zeer verfchillend ; doch de meesten
hebben een omloopend fteunfel , op dat de Bladeren
hoog op zouden biyven ftaan : dan voigen
de Bladeren o f de Bloem zelve , e n . eindelyk de
binnenfte deelen , dienende om Zaad en Vriich-
teu voort te brengen ; welken men my met den
tyd zal leeren kennen, als ik ze zal kunnen
begrypen.
V. Hoe verwonderlyk is dan dit maakfei der
Bloemen in zo veel duizenden?
A, Woorden kunnen dit niet uitdrukken ; 00*
gen moeten het zien.
V . Hoedanig zyn de k o l e u r e n ?
A . He-
K OL EUR . EYZ O N D E R E BLOEMEN. I l l
A . Hemekblaauvo , zeegroen, groen, olyfgroen,
g e e l, oranje , vmrrood, rood, karmofynrood, vto-
letrood , mmsvaal, >aschgraauw, z ih e rw i t , en
roozekeleur,
N. Waartoe zo veele verrukkende Koleuren?
A . Om ons meer te vervrolyken ; om ons de
Bloemen gemakkelyker te leeren kennen; om meer
Gods Almagt daarin te zien ; en om de waare
en vaste Koleuren , ter onderfcheidinge van vee-
ie dingen , wél te kunnen bepaalen. -
V. Hebben dan-de Koleuren-zulk eene magt,
om ons hart te vervrolyken? - -
A . Men ziet dit , zelfs in de Kinderen , die zo
gaarne Bloemen plukken , o f met -een vrolyk oog
van elk aanneemen.
V. Maar de een noemt dikwils' eéne Bloem
fchoon ; en eeu ander heet ze lelyk?
A . Dit hangt af van de mode o f van de ver-
beelding : elke Bloem is anders fchoon in haare
foort-; de wilden niet uitgezonderd.-
V . Welken noemt men .zeer fraai?
A . TULPEN , RANONKELS , HYACINTEN , AURI-
KULa’ s , ANJELÎEREN , BALSEMINEN , PASSIEBLOE-
MEN , VIOOLTJES , PRIMULA VERIS , VIOLIEREN,
ANEMONEN , LEUEN , PAPaVERS , MUURBLOEßlEN,
AFRTKAANEN , HAANEKAMMEN , e ilZ .
V. Toon my nu eens aan het lieflyke.
A. Dit is zo wonderlyk , als het flerlyke: het
beftaat in den Reuk , komende uit de fappen, o f
uit de kleine uitwaasfemende openingen j die in
het binnenfte der Bloemen z yn , o f uit de Bladeren.
V. Wanneer geeven z y van zieh deezen Reuk?
A. O f altyd , o f op vaste uuren.
Y* Welkeii raunten uit in geuren?
■ - A. v i o o l t -
Efa
.J&V
Pit/îl
in
fW.
L