
K '
a}
W A E R E L D .
gen , millioenen fraaiheden op deeze Aarde toe-
ftelde.
V. Wat maakte de almagtige Schepper daar-
uit?
A. Deeze groote Waereld z e lv e , ook deiio
Mensch , de Dieren , de Vogelen , de Visfchen,
de Infeften , de Planten , enz.
V . Wat telt gy onder de ftaaiheden der Waereld?
A . De wyde Zee , de groene Weiden, de
donkere Bosfcheu , de graauwe Heiden , de witte
Bergen , de duistere Valleyen , de fpiegelende R ivieren
, de vrolyke Tiiinen , en ,de vriichtdraagen-
de Boomgaarden. , ]
V , Ploe is deeze Waereld van binnen geileld?
A . Dit weeten wy n ie t , en ons ligt er weinig
aan gelegen.
V . Hoe îs zy van boven?
A. Zeer" oneffen op veele piaatzen wegens
Bergen en Heuvelen.
V . En hoe verdeeld?
A . Verwonderlyk fchooii en net , in Z e e ën ,
Meeren , Rivieren , Bronnen , Beeken , Heiden,
Weiden en Zaailandeii ; des men niet wel kan
zeggen , o f God de Waereld fchooner, dan o f
Hy ze voor ons mittiger gemaakt .liebbe.
V. Welke h o e d a n ig h e d e n bezitten de dingen,
die op deeze Aarde zyn?
A, Fier voornaame en algemeene.
V. Welke is de eerfteP
A , Aile levenlooze dingen zyn t r a a g , en biyven
, niet bewoogen zynd^, in rust , op dat wÿ
die zouden kunnen beliandelen naar onzen zin ,
en aile beweeging bepaalen.
V. Noem
G R O N D E N D E R W A E R E L D . 3 3
, V . Noem my de tweede?
A . Alle dingen bezitten eene eigenfchap van
zamen te kleeven; want als Steenen, Hout, Yzer
enz. uit elkander vielen, waren z y niet te ge-
bruiken.
V. Nu de derde?
A . Alles bezit eene aantrekkende o f terugfioo-
tende krag t: zo loopt het Vuur vo o r t, als het
niet verhinderd wordt, en het w yk t, als er Water
bykomt.
V . En de vier de is?
A. Dat alles op deeze aarde zvjaar is , en das
wil vallen naar beneden. Ware dit zo niet, dan
konden wy hier niets behouden; onze Hu izen ,
o f al wat los z it , zou naar boven willen vliegen,
dat nu belet is. Dit zyn vier wyfe beftellingen
van den magtigen God tot ons welzyn.
V. Kent gy ook de g r o n d en der Waereld?
Ä , Niet overal; maar men kan genoeg van de
overigen oordeelen, als men die van ons Vaderland
verftaat. -
V. Waaruit beftaan dan de Gronden der Waereld?
A . Uit Aarde , Ertzen , Delf- en Mynftoffen,
Steenen en verfteende dingen; doch die men niet
allen te zamen in elk Land vindt.
V . Hoe liggen die ge enen, welken in ons
Land voorkomen?
A. Veel onder elkander , o f opgehoopt , by
beddingen, veroorzaakt door de Overftroomingen
van Zee en Rivieren.
V. Welke foorten van a a r d e hebben wy hier?
A. KLAAi, waarin men fchoone Tarw en Er-
Weten teelt; z a n d a g t ig s g r o n d e n voor Koorn en
C Boek