
I-A'
I I
Ï i
p i
f!Î ' I
ll
W O. 0 N E N-,
■ ,, V . Sterven. er meer Menfchen op het Land
dan in de Steden?; . ,
A . Het tegendeel is my gezegd , . ora dat. het in
de Steden ,:pngezönder is dan op het platte Land.
V . Waar wilt gy wooiien?
. A . Jk moet te vrede zyn met de fchikldng,
die Gods Voorzienigheid daar omtrent- gemaakt
heeft , o f verder zal maaken ;; ö o k met den körten
, o f langen tyd , welken ik- zaKlèven,' op zyne
Waereld. —— - .Mögt ik maar zo leeven , dat
ik geduurig Gods wonderen in d e ' formeering'van
myne Ziel e n . Lichaam in het Oog hoüde , meer
daarvan leere , , en door zynen Geest-fleeds onder-
weezen worde in den weg tot het eeuwig leven;
dan zal toch - alles inet my wél z y n i ^
V . Indien het egter aan U flondt, welke plaats
zoudt gy rer waoninge, verkiezen ? ;
. A- Ik. heb-Bikwils hooren aanmerken , dat; het
woonen ten platten Lande veelal niet zeer voor*-
deelig is voor..Kinderen , . om . dat de gelegenheden
tot -hun Onderwysi- én een Beroep, doorgaans daar
ontbreeken-; welken beter in - de Steden kunnen
gevonden worden ; boevvel het ook waar i s , das
aldaar het gevaar--der verlelding veel geweldiger
voor de Jeugd is dan op het L a n d .-
■ V . Is her Landleven bekoorlyk?
A . Zekerlyk , buiten het, gewoel en de aflei-
dingen , der Steden, eigen , op het ililie Land te
leeven , waar alle' de Wonderen van God in de
Schepping duidelyker en ruimer in het oog vallen
, is oneindig aangenaaraer : - doch , gelyk
ik gezegd heb , elk' moet zieh met de Godlyke
fchikking te vrede houden.
> . Z E SZ
E S D E
Z A ME N S P R A A K
O V E R H É t
L A N D , E N H E T W A T E R .
VRAAG. N u gehoord hebbende uwe vorderingen
in de kennis van den Mensch , het voornaamfte
Schepfei op da Waereld, zal ik voortgaan , en U
vraagen aangaande eenige andere ' groote Werken
van God : ik begin met de bergen : mismaaken
zy niet de Aarde door hunne hoogte ? ,
an tw o o rd Neen ! Al is er één b America , 'die
de hoogte van twintig duizend, twee honderd en
tagtig voeten heeft ; dat misftaat niet, om dat de
Aarde zeer groot is : een ftofje , op eenen Bai
gevallen , misvormt dien niet. ’
V . Is er dan eenige Wysheid in het fcheppen
derzelveii ?
A . Zeer grooté ! want z y onderfteunen de Aarde
; zyn magazynen van Metaalen en Steenen;
befchutten de laager liggende Landen tegen Koude
en Winden ; ontvangen Dampen, Regen en
Sneeuw, die j langzaam fmeltende , oorzäak wordt
. D 4 « u
I
j.