
' .'11-
fe ís toch nii Water , clan ^
dan Sneeuw nu Nevel , i
R ym , dan Yzel ------ nu Damp, dan Hagel -------
. nu Daauw , dan Wolken, Hierover ftaa ik niet alieen
— nu Regen ^
Mist -— . nu
verwonderd , maar ook lieel verbaasd ; want
welk eene Almagt is h e t , éém zaak tivaalfmaal,
zo verfchilleiid , aan ons oog te vertoonen , en
die zo te vormen tot de beste einden!
V. En gy befluit nu uit dit alles?
A. D a t , iiidien een heilig Dichter het reden«
looze o f deeze doode ftoffe tot Gods lo f wil op-
wekken: looft den Heer van de aarde, gy ^
vuur en hagel, fneeuw endampigy fiormwind, die
zyn woord doet. Pf. CX LV I II . 7 , 8. ik , en elk
inet my , nog veel me er, tot geduurige dankzeg-
ging en lo f verpligt ben , alzo deeze dingen niet
van ons , maar wy van dezelven onrelbaare dien-
ften , op Gods bevel , dagelyks ontvangen , w elken
een K in d , zelfs al v r o e g , moet leeren kennen.
V I E R D E
Z Á M E N S P R A A K
V E R B B
A A R D E .
VRAAG. "Laat ik nu uit de Lucht tot de a a rd e
afdaalen , en U vraagen : waartoe z y is gefchaa-
pen?
ANTWOORD. jESAïAs zcgt zecr wél : op dat men
daarin woonen zoude. XLV. 18. Om deeze reden
dan is a ile s , van den top der Bergen a f
tot den bodem der Zee t o e , door millioenen
Schepfelen van allerlei aart bewoond.
V . Maar , waarop , denkt g y , rust deeze groo-
te ronde Aarde?
A. Z y rust nergens op ; want anders kon zy
niet omwentelen. j o b zegt: God hangt de aarde
aan een niet. XXVI. 7.
V. Hoe verwonderlyk is dit hangen aan een
niet !
A. Even verbaazend i s , dat God vier zo genoemde
Hoofdftoffen, Aarde , Water , Viiur en
L iiçht, vormde, en verder, uit deeze doode din- '
.1
V I E R -
'