
1: :
J.
NI ii ■ '' i^
m ; ■
20 W I N D E N .
V. Zyn er geene tekenen, die eeiien aanko.
menden Regen voorfpellen?
A , Zeer veele ! Men kan dit veelal nit de
Vo g e len , Winden, Planten , Hout en Steenen
voorweeten , dat ons dikwils zeer te pas komt.
V . Nu gy van w jn d e n fpreekt, moet ik U.
vraagen , o f gy ook w e e t , wat die eigenlyk zyn ?
A . Wind is niet anders dan een deel der
L u c h t , min o f meer fterk in beweeging gebragt.
V . Waaruit ontftaat dezelve?
A . Meest uit Wärmte o f Koude , in de Lucht
verwekt.
V. Hoe verdeelt men de Winden?
A . In zagte en fterke, koude en warme,
drooge en v o g tig e , beilendige en veranderlyke
Winden.
V . En uit welke hoeken komen z y ?
A . Uit vier Strecken o f Gewesten der Waereld
, die tegen elkander, overftaan , voerende
den naam van den o o s t e n en w e s t e n , z u id e n -
en NOORDENWIND, vallende tusfchen elke twee
eene nieuwe verdeeling , die men noemt z u id -
OOST , NOORDOOST , NOORDWEST , 011. ZUIDWEST.
De eerfte ftaat over tegen den derden , en de
tweede tegen den vierden Wind.
V. Kunt gy my zeggen , hoe men de plaats o f
ftreek der vier Hoofdwinden gemaklyk weet te
vinden ?
A , Ja w e l ! Als ik , ’s middags , met het aange-
zicht vlak naar de Zon gekeerd ftaa , dan is het
Zuiden v o o f , en het Noorden agter m y ; het
Westen aan myne regier- , en het Oosten aan
myne linkerhand.
V . Maar,
V. M a ar, als gy de Zon niet kunt zien by
donker vreder , hoe dan?
A . Als ik dan maar eene Kerk zie , zo ben ik
geholpen ; want dus gaande ftaan , dat ik den
Tooren aan myne ' regter-en het Choor aan myne
linkerhand heb , dan weet ik alles ; vermids het
Zuiden dan vlak v o o r , het Noorden juisc agter
m y , het Westen ter regter- en het Oosten ter
linkerhand is. ,
. V. Gaat dat vast?
A . A lty d ! om dat men oudstyds de Kerken
naar die Strecken gebouwd h e e ft , en men dit
noch blyft navoigen. ■
V. Kent gy ook den aart dier Winden?
A . Ja ! De w e s t e en z u id w e s t e w in d e n , uit
■Zee komende , zyn v o g t ig : de laatften waaien
hier d ikw ils , geeven de meeste Stormen, en
’s zomers veel Onweder.
V. Hoe de z u id e - en z u id o o s t e w in d e n ?
A . Die zyn zeidzaam , zagt en warm , om dat
ze uit Zee o f over warme Landen komen.
V . En de- o o s t ew in d ?
A . Die is altyd koud , maar waait beftendig,
en geeft fchoone en heldere dagen : ook is de
NOORDOOSTE Wind koud , en brengt niet- zelden
voort veel Sneeuw. ’
V. En hoedanig is de volgende?
A . De daarop volgende n o o r d ew in d is altyd
fchraal, met droogte verzeld ; en de n o o r d w e s t e
WIND , veel in den Zomer by ons waaiende , is
mede k o e l , doch vry beftendig.
V . Weet gy er niets meer van?
A . Dit nog , dat ze in ons Land zeer veran-
derlyk z y n , een zegeu voor duizend Vragtfche-
B 3 pen,