
n . :
f .I -
H i : * ,4 '
=1'
i - G
A , VIOOLTJES , ANJELIEREN , KAMPERFOELIE ,
LELIEN , ROOZEN , AURIRULA’ s , e ilZ .
V . En ibmuiigen hebben geenen Reuk?
A . Die wordt men , onder anderen , gewaar in
de Ranonkels , die anders alle volkomenhedeR te
gelyk zouden bezitten.
V. De meeste v e l d - o f w il d e b l o em e n rieken
niet? i
A . De Reuk zou hun ook niitteloos gegeeven
z y n , wyl de graazende Dieren, zo veel men weet,
daarvan geene aandoening hebben.
V . Doch fommige Bloemen, geiyk de a f r i -
KAANEN , fiinken?
A . Z y kunnen mogelyk daardoor de kragt
hebben van vuile dampen te verbreeken , o f ons
andere dienften doen , die wy noch niet weeten.
V . Is dit n il alles? ,
A . Eer ik de nuttigbeden der Bloemen opnoe*
me , zou men noch drie hoedanighedeii , die my
ook geleerd z y n , als zeer by zon d e f, in acht
mögen neemen.
V . En die zyn?
A . De eerfte i s , dat veele platliggende Bloe-
men , vooral de geelen , gelyk de Zonnebloem,
met de Zon omdraaien , en die in haaren loop
voigen.
V . De tweede is?
A . Dat fommige Bloemen waaken en flaapen,
dat i s , op zekere uuren open en toegaan tot eigen’
bewaaring; en dat anderen het Weder voor-
zeggen.
V. En de derde ?
A. Dat fommige Planten op dien tyd bloeien,
als eenige Trekvogele.n aankomen.
V. Zeg
V. Zeg my nu het nuttige der Bloemen.
A. Bloemen vervrolyken droevige, en verkwikken
verinoeide zinnen : zy dulden aan het jaargety,
en leeren ons de Planten kennen, ook den aart
der gronden , en het Gewest , waarin z y ftaan:
z y leveren Vruchten en Zaaden; Honig en Wasch;
Olieen en Zeepen ; Verwen en Snuifpoeders;
Reukwerken en Geneesmiddelen.
V . Wat beiluit trekt gy hier uit?
A . Dat het moeilyk is te bepaalen , wat vef-
wonderlyker is , het ßerlyke , het lieflyke, o f het
nuttige-, want God is verwonderlyk in alie zyne
werken.
V. Welke les trok de Heere je su s uit het
aanzien der Bloemen? V
A . Hy leerde , om den zynen ónnutte zorgen
te doen afleggen : En wat zyt gy bezorgd voor de
kleeding ? aanmerkt de Lelien des velds, hoe zy wasfen
: zy arbeiden n ie t, nog en fpinnen niet. En ik
zeg u , dat ook Salomo in alle zyne heerlykheid niet
is bekleed geweest, gelyk een van deezen.' Indien
nu God bet gras des velds, dat heden is , en morgen
in den oven geworpen wordt, alzo hekleedt, z a l
hy u niet veel meer kleeden , gy kleingeloovigen?
Mauh. VI. a 8— 30.
H A G T - I
r