vande MALABAARSE KRUIDHOF. 25-
I L I C v f
38. A F T E ]
■ E Nïlicamardm, draagd by de Bramante
den naam van Anvdli, is een boom omtrent
achtentwintig voeten h o o g ,
met dichte wijd uitgefpreide takken,
waflënde in fandige en f lénige pkat-
fen.De wortel is dik,fich met vele hairachtige vefe-
len in de aarde valt mikende, met een fwartachti-
g è baft,en onder defelve een weinig rood. Deftam
is een el dik, met een fwartachtige baft,gelijk ook
de takken. De bladeren komen op dunne ronde
foruitjens een fpang lang, dewelke hier en daar o f
alleen, o f tw e ,o f drie, of vier uit het felve knopjen
voortkomen, twe aantwe tegen over malkan-
deren, zyn klein > langwerpig en fmal, over al
even breed, dun, dicht en vaft van weeffel', enkel
en alleen met een adertjen in het midden ge-
ftreept, op de rechter fijde donker, op de linker
lichtgroen, fluiten haar tegen den nacht en leggen
dan op malkanderen, de fteeltjens hebben
aan de voet der bladeren ten weder fijden punéten
en fpitfen, waar door fy , voornamentlik als de
bladeren daar zijn afgevallen, rouw en oneffen
zijn. De bloemen die op de bladerige fteeltjens ,
als ook op de takken, uit welke de bladige fteeltjens
voortkomen, fitten, zyn klein, beftaande
u it fes fmaile bladeren, en hebben in het midden
38. A F T E 1
Aan delen boom hebbe jk den naam willen geven van Acacia
foliis Malabartcam , fruStu rdtundo, femme triangulo. Ja ik
zoude ganfch geen zwarigheid maken om hem onder de Acacia
te tellen «nelettede het de vrucht niet, die met defelve gene
gemcenfchap heeft. Want gelyk in andere landfchappen
vanlndicn, allo groeijen byfonderlik op het eiland Zeilati,
verfcheidene foorten van LAcdcia , aan die van Europa tot
noch toe onbekend; Want behalven de rechte of jEgyptiJe,
die van C. Bauhinus foliis [corpfdidet legumimjo word genoemd:
en die van Cat. Parit, flore pulcberrimo, welke men gewoon
is de zAmericaanfe te noemen» en de Tamefiana van Aldinus-,
wafcht daar ter plaatfe een foort van Acacia, dragende peerfe
O T> A L
éAd A %^<tA
C E N I N G E.
een w it bloemblad met een geel kriopjen, welk
naderhand bruin ros word 5 fonder reuk. De knoppen
der bloemen zijn rond en witachtig. De vruchten
die vaft aan de fpruiten en takken fitten, plat
rond, hard, ble ekg ro en, ook wanneer fy rijp
zyn en een weinig doorfchijnende , geftreept
met fes fijne adertjens die in de kruin famenlopen,
haar vlees is vol la p , doorfchijnende en bleek
groen , zuur, aangenaam en een weinig famen-
trekkende, worden gegeten. In het midden
is een harde ft een , befet met houtige vefelen,
wórden in fes huisjens verdeeld, in ieder van welke
een afgefonderd zaad legd. Het felve is klein,
driekantig met twe réchte en éeiironde fijde om-
fchreven, eerft witachtig, daar na donker rood
en blinkende. Het affiedfel geneeft de landfiek-
tens. Deflelfs tedere bladeren met karne melk
gedronken ftremmen de rode loop. De vruchten
gedroogd gefloten en met de zure melk T a j r in-
genomerr, doen het zelfde. Gekookt verdry-
ven fy de heete koorts, als ook de brand in de
bo rft: met fuiker gekookt en gedronken ftillen
fy de fwymelinge. Het w ater , welk u it.de
vruchten word overgehaald, is dienftig om de
hette van de lever te matigen.
1 E N I N G E.
bloempjcns trosgewijfe farnenhangende , met grote brede ea
[ platte hauwen van de Cmgalefen Wavulethya genoemd; van
Waroula, dat is , vleder muis, om dat deflelfs doorntjens even
als de nagelcjens der vledermuiden zyn, met welke men fiet
dat fy haar als met hoekjens aan de takken der bomen hechten;
] Ook met defen niet ongelyk van bloemen, met kleindere lang-,
werpige hauwen, in welke men grote zaden fict, diefeerna
buiten uitpuilen, groeid doorgaans in de boflclien en draagd by
de Cingalelen den naam Cathukaraba, van de fmaakderbla-
I deren die aangenaam fuur is. Ook fietmendaar vele andere
] met de bladeren van tAcacia, onder welke ook defe moet wor*
den geftcid , die hiér boven iibefchraven.
L A ï5U
39- A f t e k e n i n g e.
»E odallam noemen de Bramans Uro,
I is een boom twe o f drie mans langte
Jj hoog , waflehende in fandige plaat-
fcn. De wortel verfpreid zyne hairi-
' ge vefelen wijt en breed onder de aarde;
deflelfs baft is witachtig, van fmaak foetachtig
en bitterachtig. De [lam is een vadem dik met
verfpreide gedraaide takken, het hout is feer
facht, de pit van binnen rofch, de fchors bruin
afgraaüw, bitter en bijtende van fmaak. De
bladeren zyn langwerpig fmal, tongsgewyfe, voor
breder, met een korte en fmaile fpits; dik vaft,
melkachtig, facht, glad en blinkende infonder-
heid op de rechter fijde, alwaar fy bruingroen
zyn , van fmaak bitter en bijtende. De middelrib
heeft vele z-enuwtjens die aan de buiten kant een
weinig uitfteken. De bloemen komen kroons*
g ew ijfe , beftaan uit v ijf feer witte , gefpitfc
bladeren, die na beneden meëft ingetrokken zyn;
de benedenfte eindetjens zyn geel o f faffraan&ch-
t ig , en fitten in een bfeék groen kokertje van v y f
langwerpig fmaile , gefpitfé, dikachtige van
binnen witachtige j en van buiten bleek groene
bladeren : hebben v y f hloemdraadjens met dick-
achtige, gele, geftreepte en recht opftaande top-
jens, in haar midden een dun tongetje met een dik
1 en peerachtig knopje. De vruchten zyn grote, lang-
I werpige en ronde eenigermaten platte appelen,'
G • heb-*