6 MALABAARSE KRUIDHOF.
piger, eerft groen, daar na bleek groen en geel- i feer fddcn binnen het jaar. Geftooten enmet
ic h t ig , het vleefchis zappig, en w it , de fteen- cumyn gekookt word fymgegeven »oor depm-
tiens zyn w i t , worden als de voorgaande eege- ften op de navel ; het zap van de bloemen in de
ten, van een locte en mélige fmaak. B lo e id 1 neus geftéken ftild de pynen van het hoofd.
^ E T> V tIM-S C H E T T I.
15. A f t e k e n i n g e.
de takken en ftam felve 3 komen met de botten
der vruchten te gelyk v oo rt; hebben vier w itte
lpitfe bladeren,van coleur rood en purperblaauw,
iommige hoger fommige bleker 3 geen reuk. In
defelve zyn acht blaauwe o f purperroode, recht
opftaande bloemdraadjens met witte topjens:
het tongetje is even eens van coleur , lcherp,
fty f, rechtopftaende, voortkomende uit de navel
van het kokertje. D e vruchten zyn ronde
befien, met een kroontje op haar kruin, eerft
groen, daar na w it o f geelachtig, naderhand
purper, eindelik geheel enalfwart en blinkende
3 hebben van binnen een fappig en blaauw
vleefch, foet en eenigfints famentrekkendevan
fmaak 3 en in het felve een ronde fteen, met een
roflche dop3 de pit is groen, bitterachtig en
lamentrekkende van fmaak. Bloeid in den regen
tyd. Het affiedfel met olie gemengd en
tot een fmeringe gebruikt verdiyft de jeukte.
, E Nedum-Scbetti, o f Pu a -Sch ettii de
| Bramans feggen P u u la -P a d a c a li, is
* een heefter als de voorgaande, groei-
, jende in fandige en fteenige gronden,
’ twé mans langte hoog 3 hebbende
een baft die van buiten rood , van binnen wit
is. De [lammen en jonge (fruiten zyn groen,gevleugeld
, en als met vier vleugelen faamgeftrikt.
De bladeren omvatten de takken twé aan twé
vleugels gewyfe, ftaande recht u it , het een binnen
f het andere buitenwaarts, zyn lang , aan
defteel breetft, fluiten haar na binnen, maar
trekken hare randen buitenwaarts re famen, dik
en dicht van weéffel, op beide lijden blinkende
maar meeft op de rechter, alwaar fy bruin
groen zyn 3 famentrekkende en bitter van fmaak.
D e middelrib fteekt uit aan de buitenfte lïjde.
D e bloemen zyn feer klein, en komen veele by
een op korte fteeltjens, fittende kruinsgewyfe
aan de knoppen van de takken, o f ook wel aan
A a nm e rk in g o p de 13* A F T E K E N I N G E .
Onder wat geflacht defe Heefters moeten worden gebracht} fe Heidenen in de offerhanden van haren afgod Ixira worden
hebbe ik niet konnen ondervinden, alfo fy in fatfoen feerl gebruikt, verhaald ook BaltUut in fijn beichryvingevan;d*
veel van den anderen verfchillen. Maar dat fy van dc Indiaan- \ Ceylonle Afgoden dienaars.
Scbetti is by de Cingalefen Ratambala genaemt. En werden mede driederhandc op Ccilon gevonden die alleen in
verwe van blom verfchillen als root, lyfverwig en geel.
S C H E % V ^ A <AM-C O T T A éM.
16. A f t e k e n i n g e .
i-An de Cottam zyn drie foorten,
| Scherunam-Cottdm , Scbager'uCottdm en
Cottam. D e eerfte is een Heefter van
f tweofdrie mans langte h o o g , groei-
jende in fténige en fandige gronden.
Heeft een lange w o rtelt die diep in de aarde
fchiet, met feer véle lange hairachtige véfelen,
welker buitenfte baft donker rood, de binnen-
fte rofch is »van fmaak famentrekkende, fwavel-
achtig en dampig. De Jlammen hebben een
fchurfde afchgraauwe baft van binnen groen en
een weinig roodachtig , aan het hout witachtig
, laat fich gemakkelik van een trekken,
lospluifen en wederom famen draijen, de in-
woonders maken daar lont a f , is famentrekkende
van fmaak 3 het hout w it , dicht aan de
wortel h o l, anderfints vaft 3 D e ftam en takken
zyn hier en daar met doornen belet.
D e bladeren die hier en daar aan de Hammen
op korte , ronde , dikachtige Hélen komen,
zyn langwerpig rond, voor met een ronde Ipit-
fe , op de averechtle fijde met uitftekende ribben
en aderen, op de rechter fijde bruin groen
«n een weinig glimmende, op de andere lo oruin
niet en doof,lamentrekkende van fmaak. De bloe-
'tnen—die op de takken als trosgewylê fonder kokertje
komen, zyn bleek groen, fonder reuk,
beftaan uit een dubbele reije bladeren,de v y f bui- •
tenfte zyn fpits, ftaan recht, hoewel een weinig
na binnen omgebogen; de v y f buitenfte zyn
rond, boven met eenige puntjens uitftekende.
U it haar midden fteekt een fpits fcherp tongetj
e , omfet met v y f dunne bloemblaadjens, die
eerft witachtige en naderhand geelachtige topjens
dragen. D e . fteeltjens van de bloemen
komen voort met fcherp fpitfe bladertjens. De
vruchten die aan de ipruiten fitten zyn klein en
rond even als de bakelaar, eerft groen en blinkende
, naderhand fwart, van fmaak luurach-
t ig , binnen in leggen vier witte doorfchynende