eaa 'T o o r t s ®
vande MALABAARSE KRUIDHOF. 33
noemd word gemaakt , doet het felfde. Het [van den boom geftoten en inde oren geileken,
affiedfel van het bout is dienftig voor een zaad- ililt de pynen.
vloeijinge. Het &ap der bladeren met de vrucht
50. A F T E K E N I N G E.
Alzo onfe Schry vers getuigen dat dele boom eengróote ge-
Iykheid met de Mangas heeft, fo mcine ik dat defelve niet
onbequamelyk tot deïïèlfsgeflagt kan werden gebragt; voor-
namentlyk alfo het Malabaar/e woord Ambulant , en het
Brantanjt Amonde,niet qualik met het C dn arije cAmbo en Per-
fijt lAtnba (gelyk de Mangas word genoemd,) over een komt.
Maar alfo, gelyk ik meermalen hcbbegefègd, de vrucht hier I jtellato, nuclei majori ofet
feer veel verfchild, en deflelfsfoórtenalleen maar kortelik
van alle Schry vers worden voorgefteld; en dat andere ilach
van Mangas, het gene van Linjchoten, en uit hem van C.Bau-
hinus vertoond, niet als met den naam bekend is, hierom kan
ik niets ièkers bepalen. Men zoude hem onderwylen volgens
myne gedachten konnen noemen Manga affineta, fiere parvo
C A T -A éM £ A L A e5M.
yo. A f t e k e n i n g e. N°. 2.
■ E Cat-AmbaÜm o f Pee Ambalam,komt: voortkomen , ja haar fmaak i'S bitter zuur
met de voorgaande meeft o v e reen , waarom fy ook fo veel niet wórden gegeten ; ei-
maar de bladeren van defe zyn fo g en tlikisfydewilde Ambalam. De Bramans noe-
groot en langwerpig niet als die van men hem Coducb-Ambadb, dat is, bitter, want
de Ambalam. Gelyk ook de vruch* Ambadb is bitter, fo genoemd wegens de fmaak
ten fo langachtig niét maar een weinig ronder en I der vruchten. In krachten is fy als de voorgaan-
kleiner z y n , en ook fo veel niet op de Ipruitjens1 de , op defelve wyfen gebruikt.
U G A T f .
5% A F T E K
SGaty, in het Bramans Aga(lo, is een
boom vier o f v y f mans langte hoog
met recht opfehietende takken,
wafcht in fandige gronden. De worte
l is bruin met feer vele wyd verlprei-
de hairige vefèlen, heeft onder de buitenfte korft
een bruin rode baft, famentrekkende van fmaak.
D e fiam is een vadem d ik, het hout la ch t, van
binnen met een feer lacht pit} wanneer de baft
word gelheden, fietmen uit defelve een dunne
en waterige vocht druipen, die naderhand dik
en gomachtig word. De bladeren komen op
dunne bleekgroene Ipruitjens, die^by na anderhalve
lpan lang zyn} tw e a an tw e , in een dubbele
rei met feer korte fteeltjens} zyn klein, langwerpig
rond, omtiendanderhalfduim lan g , en
een vinger breed, onder en boven even breed}
dikachtig en feer lacht, op de rechter fijde mai-
groen,maar dof,op de andere wat helderder} wild
van reuk, maar als ly gewreven worden, rieken
ly als bónen. De middelrib fteekt aandeave-
rechtfe fijde uit en geeft véle kleine adertjens van
fich} tegen den avond en des nachts zyn fy gefloten
en leggen op malkanderen. De bloemen komen
hier en daar op een gemeen bleek groen fteel-
tjen, véle te gelyk v o o r t, zyn boonachtig, be-
ftaande uit vier bladeren , het eene ftaat recht
overend, met een breed priempje in het midden,
het is omgebogen en vertoond fich als een
klaauw} twe andere zyn fmal en recht opftaande,
mede klaauwsgewyfe gebogen, en defe drie zyn
dikachtig, w i t , en in de langte met aderen ge-
ftreept} net vierde, w e lkhe tvo o rfteis, islang-
E N I N G É.
we rpig, rond, feer breed en overmaten dun $
met kleine en overvloedig vele adertjens in dé
langte geftreept, eerft de geklaauwde bladeren
als een inwindfel omvattende, naderhand neder-
hangende en fich lamentrekkende, in den beginne
w itachtig, dan geelachtig , eindelik rood ,
en purperachtig uit den roden. Het klaauwsge-
lyke priempje is boven in bloemdraden gefpleten*
die alle gele en langwerpige topjens hebben, aan
het holle deel met een {pleet, in het felve vertoond
fich een wit bloemdraadjert w elk Vry ftaat
en ook een topjen heeft, en befluit in fich noch
een ander groen draadjen, welk uit het beginfel
van de vrucht komt} hebben geen reuk. Het
kokertje is diep, rond en breed, met vier korté
rondachtige bladeren de klaauwtjens der bladeren
omfettende, bleek groen. N a de bloemen
volgen langwerpige, rondachtige, rechte groene
h auwen, vier {pannen lang, een vinger breet*
dikvanfehil} in defelve fitten langachtige bonen,
elk in fijn eigen huisjens, die met vliefige wah-
den afgefcheiden zyn leggende in de langte, eil
met haar naveltjen aan de naad van de hauwen
aan de eene fijde vaft gehecht, onder de fchil een
weinig uitpuilende, fmaken even als onfe boere
bonen, maar zyn kleinder, eerft gro en , dart
witachtig, o f wit uit den groenen; wordén iri
de keuken gebruikt. Dele boom draagd twe o f
driemaal bloem en vruchten in de regert tyd , ook
we l het gehele jaar d oo r, maar felden. Al wat
aan de boom i s , geftoten in olie g ek o o k t, en
op het beledigde deel gefineerd Zynde, is goed
voor de jicht. De wo rtel gemengd met koe pis
I ont*