I E C bunda is de derde foort, deBra-
$ mans noemen hem Dolart , eenHee-
| fier gróter als de Cberu-Chmda, maar
_ " kleiner als de andere,drie voeten hoog,
met een houtige, foflche en vefelige wortel. De
(lam en takken fijn groen , met fijne en dunne
hairen befet, en van binnen een fachte pit. De
bladeren zyn als die van de twede fo o r t , maar
wat g rote r, en kleiner als die van de andere,
wild van finaakj en de bloemen, maar wat hoger
purper als die van de Cheru-Chunda, en groter
als «lie van de cerfte io o r t, maar de fpitfen
zyn fo lang niet als de bloemen, en de bloemdraadjens.
D e vruchten, zyn by na als die van
de Ana-cbundit, maar een weinig kleiner, als fy
onrijp zyn aan de eene zijde bleekgroen, boven
wit ais y voor,maar rijp zijnde in het geheel bleekgeel
, met een groen, fappig, bytend en inbrandend
vleefch. Tullchen.de zaden isgeenonder-
fcheid. Helpt de kokinge en teringe van de
maag, en de hoeft, en een benauwde borft, in
honig gekookt en fo ingenomen > het enkele af-
fiedfel geneeft de flijmige koortfen , waar toe
ook het affiedfel van de wortel dieqftig is ; de-
felve word ook geftoten en met wijn ingegeven
om het braken te doen. ophouden}. het gewicht
vaq twe oneen fwaar daar van' ingenomen zijnde,
drijft fy de flijmige vocht door de kamergang af.
De Schunia, de derde (oort y
labarienje, vcrfehild niet van d c
i de Selanum (pinefum Ma- men en vruchten groter zyn als dip y
yorgaande, als dat de bloe- J lichter als die van deeerfte.
C A T T V -q
38. A F T E I
SAttu-GaJturi; de Bramans leggen, KÓnda-
Caio ; is een heefter meeft altijd een
mans langt? opfqhietende, groeijende
in fendige grónden j heeft een hbuti-
g e , vefelige, witachtigèwortel, van
binnen met een lijmige witte vocht, fonder reuk
o f fmaak. De flam en fpruiten zijn rond met
dichte, ruige en lange hayren be fe t, van buiten
aan de eene kant donker rood , aan de andere
groen. De bladeren die aan lange en dunne fteel-
tjens komen, zijn aan de kant uitgehold met
fpitfe punten, demiddelfte bocht is d f grootfte
en fpitfte, faagsgewijfe, dun met rouwe ©verend
ftaande, vuige en lange hayren ten weder-
fijden befet, vaq binnen bruin, van buiten helder
j-’oen, De mtddelrib heeft , behalven andere
jeine, twe dwetfle ten wederfijden uitftekende
ribben. De bloemen vertonen haar hier en daar
boven aan het begin der bladeren op langachtige
fpruitjens, zyn als een k lo k , met vijf langwerpig
Aanmerking op de 38. A
De geleerde Jo.mnes Pejlingius bcfchryft ons in fijne aanmerkingen
en aantekeningen over Alpinus van de Egyptife
planten , defe Heefter onder den naam van Ab el Mojch of
Mofch Arabum, hy noemddieook Bammiam Mulcbcitum, tot
onderfcheidinge van de Bammia Alpini, ten fy defelve moge-
lik niet al te klaar zy befchreven. De Alcea yEgyptia van
Clvftus Hifl. plant. hb. 4. cap. 16. is ook een foort van defc
planten. Indien het zaad van defc mede riekend was gelyk
dat van de Cattu-Gajluri en Bammia Mujchata van Pejlingius, '
men zoude niet konnen twyffelen of het was een en de- ,
felve plant. Maar allo dat word verfwegen, fo is de faak niet
A S T V % I.
: E N I N G E.
ronde bladeren, in de lengte met grove ge-
ftreepte aderen, w it uit den gelen, aan den na-
velmet epn bruin purper rode roo s , die v ijf ge-
fchaarde bladèren Hf efc. ïn het midden fit een dik
tongetjen boven eeniger maten Ipits, met kleine
witachtige bloemdraadjens omkleed, hebbende
pp hadj kruiq, v ijf dikaehtige hoog purperrode
knopjens. De zaadhuisjens zijn langwerpig, Ipits,
hayrig, fittende pp dikke en ftijye fteeltjens, en
worden beneden van aeht langa.eh|ige, fpitfe,
groene en hayrige bladeren omfet, do,or een vlie-
fig tuflchenfcheidfel in vijf hplletjensjn de lapgte
verdeeld. Inyder van de felve leggen twe reijen
met rpndachtige ?n énjgfint§ platte zaden, aan
de eene fijde mee rond© holle voipen,, eerft w i t ,
daar na bruin en fwartagtig, van rguk;al$ de muf?
ku s , maar die vergaat met. de tyd. Het zaad g e floten,
met koedrek vermengd en tot een fméfiH-?
ge gebruikt.is goed voer het Roodhond •
F T E K E N 1 N G E . '
onverfchillig, en daarom tc meerder,-om dat de Ca(tu-Gafturi
in allen delen gróter is; waar van ook gewag gemaakt word in
D. Carol. Rochefort, tiatur. Hijter. Antiq, American. 1 z. alwaar
een korte en klare befchryvinge van defelve word gegeven,
onder den haam van Herba Mujchata (gemenelik Mujcus kruid.)
Guiljelmut Pijo in Rijt. tiatur. lmi. Occidint. lib. 4. cap.+f. van
de <Uuigbmbo of Alcia Mufchata , befchryft onder dien naam
onle Cattu-Gajturi met vele omftandigbeden. Het zaad van
defe plant draagd in het gemeen den naam van Mujcuszaad
omzyne aangename reuk de Mufcus feergelyk, waarom het
ookdikwils in de rókingen word gebruikt.
S G H O