z É É R S T ]
rechter, andere krom cn bochtig kroons gewijfe
rondom de middelde ta k , en na de ipits van
hethuisjen eng famen getrokken ; fitten dicht
b y den anderen, en fpreijen fich wanneer het
huis jen opgaat, in het ronde, en zijn met een
dikagtig'e baft omkleed: eerft wanneer zy noch
week en teeder en in het hmsjen ingefloten
zijn geelachtig en wit uit den géien en daar na
geler en roder, ja op het laadt groen wordende;
uit defe fpruiten komen de Bloemen en Vruchten
in ordre v o o r t , de vruchten lager de knoppen
van de Bloemen hoger. De knoppen der Bloemen
zijn witagtige airen een weinig g e e l , en naderhand
géler en geler wordende, glad en blinkende
, fommige platter , fomtnige ronder,
Teer naauwomvat, door kleine, en uit den witten
géle drie bladige deelt jens wanneer fy noch
binnen de huisjen z ijn, maar buiten hét huis-
jen openen zy haar met drie bladeren, aan de
eene kand ronder , en voor aan fpits, hard,
touw en dika gtig, in het midden hebben zy fes
géle bloemdraden, die met langagtige, en wanneer
zy eerft te voorfchijn komen recht op-
itaande, en naderhand nederhangende Helmp-
jens zijn voorfien, en nevens de felve een kort,
'd ikachtig en witachtig tongetjen , boven m
drien verdeeld : zijn aangenaam van reuk als
Lellen , maar zo krachtig niet. So haaft de
Bloemen uit de huisjens zijn gebroken, vallen
fy af. •
D e vruchten die te gelijk met de Bloemen in
de langachtige huisjens voortkomen, en beneden
de Bloemen feer vaft aan de fpruitjens fitten
, zijn, wanneer zy rijp geworden zijn, feer
i D E E L
onaangename reu k, even als fterke olie. Na de
verfcheidene vaftigheidvan defe p i t , hebben de
Vruchten verfcheidene namen gekregen ; wanneer
g r o o t , als noten , hebbende een houtachtige
bolfter , aan de binnekant van de bolfter
een w it merg , en van binnen hol en vol van
een waterige vocht , hebben wanneei zy
noch teder zijn gene holligheid, maar indefel-
v e vertoond fich eerft een klein teken , welk
van tijd tot tijd met de vruchten tot een groo,
te holligheid toeneemd 5 voor dat de vruchten
defe holligheid hebben worden zy van de Ma-
labaren Eellac a , van de Poitugefen Loqumhos
genoemd; maar die daar, enenkei vol water
ty n d c , dragen fy dennaam by de Malabaren van
carieft , by de Poitugefen van Carick-, daar na
krijgen fy een w it merg welk van de binnekant
van de bolfter begind aan te grocijen.
Defe holligheid is in de tedere vruchten feer
eng en langwerpig, maar neemd van tijd tot tijd
met de vruchten in de langte to e ; fo feer niet
■ in d eb reette; het fatfoen is eisgewijs, meteen
fcherpe hoek na de boven kant van de vrucht,
maar wanneer die ouder zijn , word fy by n a1
rond: de pit, die van tijd tot tijd groter en g e geten
w o rd , is eerft klein, wit en blaauwach-
t i g , foet en aangenaam van fmaak , geenfints
olieachtig, daar na witter cn harder en harder
wordende, fmaakt fy als een n o ot, maar als fy
vaft hard en oud is , olieachtig : wanneer fy word
aan ftukken gefneden en klein gefloten geeft fy
van fich een melkachtige v o c h t d i e ook als
m e lk , hoewel een weinig olieachtig fmaakt;
maar wanneer die feer oud is is fy ook met een
fcerolieagtigenuit den groenen, hebbende een
die teder, als melkenfachtis, word fy van
de Malabaren Corumba genoemd > als fy volkomen
is en niet meer toeneemd, Elani, van de
Portugelen, Lania; als fy een weinig hard begind
te worden, van de Malabaren en Portuge-
fen Cqquoj noch harder, Baréttu Tenga 5 maar
vafthardzijnde, cótta Tenga, van dePortugefen,
cócoJicco. Het water in de holligheid is , in de
tedere vrucht Caricii, eerft een weinig famen-
trekkende, foutachtig en fuurachtig, min foet,
naderhand hoe de vrucht ouder w o rd , meeren
meer foet wordende 3 in de oudere, als Baréttu-
Tenga, tegelijk feer foet en fout, voor het groei-
jenvan de pit is het feer klaar en helder; maar
als de pit begind te groeijen troubel, fo helder
nieten bleek w it: uit de vrucht Caricii, dienu
al fijn water heeft, fpringd, wanneer men een
gat daar in fteekt, het water door de bolfter met
ftralen ; maar fo feer niet wanneer defelve vol
pit is. Het water in de vrucht Manïnga heeft
dit eigen, dat het, gelijk de vocht Suri genoemd,
aanftonds begind te giften: wanneer de pit hard
is en in de vrucht begind te drogen, ineen pot
gegoten en in de lucht g efetw ord, verheft het
aanftonds fijn föete fmaak en word fuurachtig,
en noch haaftiger wanneer de wind daar by
komt, fonder de alderminftc giftinge.
De bolfter is eerft teder, en in de vrucht corumba
noch {week en eetbaar, van fmaak als een
grote n eut, met kalk befmeerd zynde word hy
eerft gee l, daar na bruin groen; hoe de vracht
ouder en de pit harder, hoe hy ook harder word,
ja eindelijk fo hard dat men hem niet doorfnij-
den kan* heeft van buiten drie over langs ge-
ftreepte uitpuilende naden, en beneden tuflehen
de naden drie geflotene ogen, waar van het eene
ruimer en fohard niet is , geplaatft tuflehen de
naden die verft van den anderen ftaan ; geeft
aangefteken zijnde een heete vlam van fich,
waarom hy ook van de goudfmeden word g e bruikt.
De buitenfte baft van de bolfter is eerft
witachtig, als in de vruchten van Coquinhos wanneer
defelve noch feer teder zijn, naderhand uit
den groenen, dan geel uit den groenen, maar als
de vrucht begind te drogen afchverwig bruin,
heeft van buiten veele hóutachtig en vlafchige
vefelen, die bequaam zijn om touw van te drai-
jen. Van fatfoen is de ganfeheneut eerft rond,
dan langachtig rond met drie botte hoeken aan
defijden van de naden uitftekende, naderhand
fo langwerpig niet, eindelik meer ingetrokken.
Wanneer de neut in de aarde word geileken
komt uit het grootfte oog een nieuwe lpruit
voort die een weinig omgebogen zijnde de buitenfte
baftdoorbpord, en beneden kleine wor-
teltjens uitfehiet, die eerft fchuins door de buitenfte
fchorfle heenlopende, eindelik haar, defelve
doorboord hebbende , hier en daar aan de
aarde vaft maken. In de holligheid groeid een
witachtige peer,van buiten over lang als geplooit
en met olie befmeerd, van binnen voos, vochtig,
lacht, wit, eetbaar, veel foeter van fmaak als de
pit, maar een weinig walgachtig.
Uit
van de MALABAARSE KRUIDHOF.
Uit defe boom word ook de vocht su r i getrokken
, zijnde een drank van een aangename
fmaak, fo e t, fout, en fuuragtig, eerft foeter,
maar ouder geworden zijnde fuurder , wit uit
den blaauwen, wanneer men defelve in de lucht
fet werpt ly aanftonds bellen op en begind te
giften, is fo fterk als wijn en kan immers fowel
iemand dronken maken , word , wanneer ly
noch foet is , gebruikt om het deeg te doen rij-
fenenbier te giften; ook maakt men van defelve
brandewijn, azijn en linker > die de inwoonders
Jagra noemen, De wijfeom defelve te vergaderen
is defe: de bloem en Vruchtdragende huisjens,
welke ly de Mamme noemen, word aan
de punct met een mes opgefneden , dan hangt
men daar een pot aan, omtrend vier vingeren
beneden defe Mamme fnijden ly de baft .pver
dw e fs , pluifen defelve u it , lichten hem o p , en
maken fo als een baard van defelve, langs welke
de vocht in de pot drupt» de gefneden fpits beletten
fy met een fekere k le i, o f de bladeren van
een lepel geroerd tot dat ly dik en tot een
rode fuiker w o rd ; maar Haat aan te merken dat
men uit de S«ri daar te weinig kalk by is geen
fuiker maken k a n ; en is er te veel b y , fo dat fy
onvermengd op de grond blijft fitten dan moet
men de overgeblevene kalk eerft wegnemen:
om de fuiker wit te maken gieten fy de vocht
in verfcheidene potten over om de kalk daar a f tc
fcheiden , en dit doen fy driemaal t’elkcns in
fchone potten, daar na koken fy die tot fuiker,
en dan is fy wit.
Defe boom is geweldig dragtbaar, bifonder
aan de zekant en in foutagtige gronden, op berg*
agtige plaatfen is fy fo dragtbaar n ie t , en de
vruchten kleinder, ook is het water daar van min
foet en aangenaam, ook geeft fy minder S u r i,
maar krachtiger *■ van fijn vijfentwintigfte jaar
tot het dertigfte toe is fy in haar groótlle tie r,
gevende de meefte en grootfte cocos, als ook
groter huisjens en Mammen voortbrengende, en
uit defelve veel S u r i; wanneer fy begind te dragen
cn de eerfte vruchten afvallen, komen wederom
rétti-Tali, o f met het groene aflchrabfel van de
buitenfte baft om de holletjens toe te Hoppen,
andere in de plaats : fy leefd omtrend
op dat de vocht uit de fpruitjens die in de Ipits is
honderd ja a r ; wanneer ly quijnd en na by het
niet uitdruppe, enirihet huisje fich verlpreide,
uitgaan is-, verwelkeren alle de bladerige takken,
ook binden fy het huisje by deopeninge met de
worden geel en fien eindelik o f fy verbrand
baft die van de bladerige takken is getrokken,
op dat het niet fcheure. Defe dus gefnedéne . — - -------- — - . . . . ,
Mamme begind na v ijf dagen te druppen en de te merken, dat f y , na dat fy driejaren is gezaaid
eerfte vocht is roodachtig; twe ja driemaal | geweeft,metrakken, die hare bchorehkke grootmet
daags word depot ledig gemaakt, die eerft wel
ter degen fchoon moét zijn eer hy aan de boom
word gehangen, en fo dikwils als ly dat doen,
fnijden en befmeren fy de fpits, ook de Mamme
op vier plaatfen dicht aan de rand , niet in de
randen felve, dan nemen fy een been dat vol boter
is en kloppen tuflehen de twe randen, op dat
de vocht niet blijvehange, maar des tegemak-
kelikker, vryer enfo overvloediger uitlope;. de
vocht die des middags uit de pot word gegoten
is fo et, die des avonds, fuurachtig, des anderen
daags noch ferper: ook word de foete vocht aan
den derden dag fuur, fo dat in defelve de minfte
foetigheid niet overig b lijft; wanneer de boom
noch teder en jong is , is de vocht fo fterk met
als wel die van de grotere en oudere bomen, ook
fo geeftachtig n iet, fo dat defelve minder brandewijn
gee ft, en een landfmaak heeft; de oude
bomen geven minder vocht, maar foeter en
krachtiger, fodatfe iemand metterhaaft dronken
ma akt; wanneer fy daar brandewijn van
willen maken laten fy hem een dag in de pot
ftaan, doen daar eenige druppelen Cocos olie by,
en halen hem over; om den azijn te maken, letten
fy depot vijftien dagen langin de k a lk , op
heid hebbe is omfet,. en dat de takken van die
tijd a f beginnen a f te vallen, zijnde anderhalf o f ,
twee mans langte h o o g , en de Ham die geheel
met takken is omfet niet hoger als anderhalf voet;
alle maanden komt gemenelik een nieuwe tak te
voorfchijn, de oude onderwijlen afvallende,
hoewel de takken meerder in de fomerals wel
in den regën-tijd afvallen , in de tijd van drie
maanden hebben fy hare behoorlikke langte :
voor het opkomen van de Mammen o f huisjens
zijn de takken langer als daar n a: wanneer de
boom groot is heeft fy in het gemeen acht en
twintig takken, weinig minder o f meerder;
de huisjens komen te mets op het derde jaar
voo rt, op het vijfcie, o f achtfte, o f tiende, na
dat de grond goed is o f niet; en ly fitten even
onder de feven bovenfte takken, hebbende in
de tijd van drie maanden hare behorelikke groot*
.heid , en openen haar vijftien dagen daar na;
v ijf o f fes dagen na het openen van het huisjen
vallende bloemen af*, aan den boom zijn in het
gemeen twaalf riften met Cocos, deeenedraagd
droge Cocos, de twede rijpe, de derde onrijpe, de
vierde de vruchten die men Maringa; de vijfde
de vruchten diemen Slan i; de lelie de vruchten
diemen curimba noemd; dan noch twe opene
en vier dicht geflotene Mammen ; Wanneer de
vruchten noch teder zijn en eerft uit de Mamme
voortkomen, vallen daar in het gemeen vijftien
o f fellien af, de overige worden cocos. De wortel
dat hy des te fterker gifte, dan werpt hy veel
fchuim op, op de grond laat hy een witte afch-
verwige vocht, en die word metter haaft azijn:
de fuiker J u g ra maken fy op defe w ijfe ; m de
potten die fy aan de Mammen hangen doen fy een
weinig kalk, even fo veel als genoeg is om de
uitdruppende vocht rood te maken, wantdoed
0Vdaar teveel byde vocht word w it en melkachtig
even als de kalk felve, fo te we inig, de
eoleur veranderd niet ; De su r i dus op fijn pas
gekalkt word naderhand opgekookt en gedurig
in water gekookt vermengd met een weinig
droge gember is een goede drank in heete
koortfen : gefloten en met de olie van de Cocos
gekookt en voor een mondwater gebruikt, ge-
neeft fy de puiften in het tandvleefeh : het zap
uit de tedere takken met een weinig honig ftile
de