van de MALABAARSE KRUIDHOF. i 3
famentrekkende. D e bladeren die hier en daar
aan de loten op hare van binnen geftreepte, en
beneden een weinig uitpuilende fteeltjens voortkomen
, en. doorgaans met nieuwe uitfpruitlels
vergefelfchapt worden» zyn langwerpig rond;
van voren fpits» een fpan lan g , v ie ro i v yf duim
breed, hard van. w e eu è l, effenen facht.» op de
rechter fyde donker groenen blinkende, op d e
andere maygroen, bitter en fcherp van fnuak.
U it de middelrip, die dik is ,. en op de averecht-
fe lyde jhaoguitfteekt, lopen fommige dwarffe
adertjens, die boogs gewijfê tot maïkanderen
lopen , en alleen aan de averechtfe lyde u it le ken
j aan het begin van de bladeren heeft de baft
van de jonge loten een fijne kromlopendefpleet,
door welke de benedenfte baft, die meer uit-
puild, van de bovenfte baft word tuffchen on-
derfcheiden, ook komen de bladeren met hare
fteeltjens uit het bovenfte gedeelte van de fpleet
te vo'orfchijn. De bloemen, die op de top der
loten boven uit het begin der bladeren, op dikk
e , gedachtig groene, fachte, rechtopftaan-
de, en anderhalf duim lange fteelen komen, zyn
van een fcherpe doordringende en geurige reu k,
de bladeren zyh langwerpig fraai, en ftaan in
drie reijen; die in de buitenfte rei ftaan, zyn
acht meer o f minder, by na driemaal fo breed
als die, die in de binnenfte twede rei ftaan, en-
ook acht in getal zyn , na' haar top rondachtig
en een weinig gefpitft, die in de twede rei ftaan
zyn fpitfer; die in de derde k lein, k o r t, naden
top boven maten fpits, bleek geel en even als
dikke bloembladen, die beneden een dik ton-
getjen omfetten, welk op het middelfte ronde
fteeltjeftaat, na boven een weinig fpits, en met
kleine , groene, dikachtige , . geipitfe ayren
fchilds gewys omlet is ; en die ayren zyn aan haar
Ipits, die binnenwaarts is gekeerd, roodacbtig
en bevatten het beginfel van de vrucht: de bloemen
zyn ook famentrekkende en fcherp van
fmaalc. De vruchten die trosgewijsop een dikke
groene ea gedraaide fteel voortkomen, en
rondom dikke en korte fteeltjens fitten, zyn
langwerpig rond, een weinig buitachtig, met
een dikke, fe h i l, die eerft groen; maar als fy
rijp zyn bleek geel en witachtig is-, feer fcherp
van ftnaak, en niet fa aangenaam van reuk. De
Zaden die binnen in defelve fitten leggen lostegen
malkanderen, zyn aan de eene fyde rood »
gefchikt na. het fatféen van de vruchten, de andere
drie o f vier zyn; v lak: hebben;, wanneer fy
rijp z yn , een dun , vochtig, melkachtig vlees»
welk met een rood incarnare vlies is bekleed;
van 'binnen een grote fwarte fteen. Defe boom
bloeid twemaal inhetjaar; geeft geen vruchten
dan wanneer hy oud is . Uic’de bloemen word
een welriekend water getrokken. De wortel en
baft geflotenen met dikke melk, de Malabaren
noemen die T a y r , gemengd en opgelegd, is
goed om de gefwelien te openen en te doen rijpen.
De baft van de wortel gefloten en met warm
water ingenomen, fet deftonden voort, dryft
de vrucht af, maar moet dan meer als eens en wat
meerder in gewicht worden ingenomen. De
bloemen gefloten en in Olie g ek oo kt, zyn goed
voor de hooft-pyn, gebréken der ogen, als ook
voor de gicht. Het Overgehaalde water uit de bloemen
is’een bovenmate goede hertfterkinge. D e o l ie ,
in welke de bloemen veertig dagen geweekt hebben
, on het hooft gefineerd, helpt de hooftpij-
nen en flaauwtens. D e Olie van de vruchten ver*
drijft de winden, wanneer het lichaam met de-
fclve word gefineerd.
19. A F T E K E N I N G E .
De overeenkomftvan den naarn, deifofecr aangename reuk 1 het gene'met den eerften opflagzal blyken, wanneer iemand
Ier Dlocmen . en nnrifrr ntnAinH.ah.H.n Am _ j. i-.i____i__ -__ . i i . '
vers aan defc Plant worden toegelchrc
, können my ge- defclfdezy s 1 C. Baubinris van welke hy ii
makkelik overreden, dat fy defelve:
. ..-»w .- -.vw^-uu, u«v v ucicive u U1« uk , oic van Bmtius Pinace fegdj Champe worden genoemd andere bloemen, dieookbh
,word hdchreven, alhoewel ik bekenne dat deflelfs de Indianen grmxeh-uih hebben, ßerker van reuk als een lelie, Gaf-
belchnjvinge duiftcr, kreupel, ja ook mogelik gebrekkig is j I zias, als Fraget, zoude ik naauvyliks durven feggeri.
E L E q L
20. A f t e k e n i n g e .
I LÏngi, na de tale der Bramans Vavdtli,
I is een hoge boom, met dichte, groene
| en wijt verfpreide takken, wafiènde
j in fandagtige plaatfen. D e wortel is
dik en boord diep in de aarde, onder
en boven defelve fijne dwers takken in het brede
verfpreidende, met een melkachtige baft» die
even onder de buitenfte korft bruin rood is. De
ftam is in het gemeen fo dik als twe menfehen
konnen omvademen: dik van baft, die van buiten
bruin en oneffen, van binnen melkachtig,
lymig, en feer licht om te fplijten, gefpleeten
zynde is hy geel en rood aardig door den anderen
lopende; ook is het hout melkachtig, licht
j om te kloven, fwaar, kan feer lang duren in het
j wa ter, daar buitenverrot het feerlicht* D e bU-
I deren die hier en daar op kleine groene, rode en.
jvan binnen geftreepce fteekjens voortkomen,
Izyn langwerpig rond, aan de fteel met ronde
kanten, voor met een korte fpits die buiten over
IIhangt, watdikachcigenvaftvanweeïfel, glad»
aan de rechter zyde donker groen en feer blinkende
, aan de andere maygroen en fo blinkende
niet, van reuk als onfe Peerebooms bladeren.
De bloemen komen doorgaans uit den oorfprong
[der bladeren voort, v yf o f wel fes te ge lyk by
malkanderen op fteeltjens die een duim lang eri
'groen uit den gelen zijn; zyn w i t , ennadeihand