Z4 MALABAARSE KRUIDHOF.
deeld, welke huisjenseerft groen daar narofch-
achtig, en door de bladeren die ook rofch worden
by na overdekt zyn , leggende inyderdrie
o f v ie r , rondachtige , o f ook wel langwerpige
platte zaden,die wanneer fy harerypheid hebben,
rofch zyn. Daar is ook noch een andere foort
van Babel-Schuilt groeijende in fandige gronden,
die bleek groene en geene roodachtige bladeren,
maar witte bloemen heeft die emgfints na den
blaauwen trekken. De wortel gekookt en gedronken
verwekt de pifle, en verdryft de opge-
ftopte af. Doed den buik en de leden die door
het water zyn gefwollen Hinken. Gekookt met
de Olie van de ficus Inferni en gedronken geneed
fy de fucht en breekt de ftenen in de blaas.
Geftoten met water gemengd en tot een fme-
ringe gebruikt dryft fy de overtollige vochtigheden
na buiten. De bladeren gekookt in Azyn
ingelegd en gegeten verwekken ook de pifle.
Van de bladeren word een poeijer gemaakt, welk
met de olie geperft uit de bloem van de f icus inferni
ingenomen zynde het gefwollene gemachc
an de wormen dun maakt.
Aanmerking op de 45. A F T E K E N I NGE.
De vier lborten van Schuilt alhier befchreveo, komen niet | frort van de Gnti/la fpinofa Major Imgieribus aculets van Calp.
veel metmalkanderen.ov.er een, behalven dat de bloemen byl Baubinus in Pinttc. cn van de Schorpium primum van Cluftus,
na gel yk zyn, vertonende de gedaante van de bloemen van de door dien de ftélen met vele icherpe ftekels zyn belet, en het
Gettißa, iiihet duits Brem Kapper. Defe Babel-Schuilt is een ( fatloen van de bloemen over een komt.
^ Q H V L L I.
46. A F T E K E N I N G E .
luSchuUi, de twede foort van Schuilt, .
word alfo genoemd om dat fy in voch-
tige gronden groeid j want Nir isb y
deMalabaren water-, deBramansgeven
hem den naam van Bula-vangk,
is een Heefter met een vefelige wortel „en dichte
hairen b elet, meteen w itachtigebaft, vanbinnen
houtig. D e ftélen zyn groen met léden,
nevens defelve en aan haar begin uitpuilende,
houtig met een waterige en groene o f wel witachtige
p i t , uit de geleden Komen hier en daar
doorgaans twe andere fteeltjens recht tegen over
malkanderen, boven vierkant, op de lijden met
een groef. De bladeren fpruiten doorgaans twé
aan twé uit de geleden, opflaauwe, vanbinnen
platte, w itgroene ftreepjens , vanfatfoenlang-
werpig rond, voor met een ronde fpits, lenig,
lach, plat en g lad , op de averechtfe fijde helder
groen, op de rechte eenigfints b r u in a a n
de kant met een rode en fcherpe boord gefoomd.
D e middelrib fteekt opdebuitenfte fijde u it, fo
doen ook de overige adertjens. De bloemen komen
aan de knoppen boven het begin der bladeren
, en op de eene en op beide de fijden van de
tegen over den anderen ftaande ftélen, vier, ja
v y f en meer te gelyk, zyn van fatfoen als die van
de voorgaande fo ort, enookfonderreuk, maar
klcinder en met een enger hals, bleek violet purper
en voor het meefte gedeelte witachtig en
blinkende 5 ook zyn de bladeren aan de kanten
fo diep niet ingefneden, het breedtfte is van binnen
met roodachtige offwartagtige flippen, die
hairen van haar geven» getekend. Ook hebben fy
evenveel bloemdraadjens van maakfel als de voorige,
en tuflehen defelve een dun en witachtig draad-
jen, als in de bovengaande aftekeninge is geflen.
Maar het fakertjen heeft kleine fpitfe bladeren,
die boven glad zyn. De zaadhuisjens ftaan recht
over end, zyn langwerpig, langer als die van
de Bahel-Schulli, rond , houtig, hard , boven
met ftekels,in de langte met fes ftrépen gegroefd,
werdende door de fty ve bladeren van het kokert-
jen naauw omvat, zyn eerft gro en , daarnarofch-
agtig , van binnen met twe celletjens, door
een houtig middelfchot van den anderen verdeeld,
in yder van welk fes ronde, platte, rood
bruine zaden fitten. De bladeren geftoten met
de olie van de ficus inferni opgelegd, doen de •
gefwollene fchaamleden der mannen flinken.
Aanmerking op de 46. A F T E K E N I N G E .
De Nir-Schuilt heeft met de andere de alderminfte gelyke- j vers feggen dat de zaadhuisjens Hekels hebben, fo fchynd het
niffe niet, en fchynd veel eer een foort van Teuerium te zyn, veel eer een water plant van een bifondere fiach f als een foort
als van Genifta. Maar in de zaadhuisjens is énig onderlcheid, I van de andere Schuilt.
en ook daar in dat ly geen (lekeis heeft. Doch alfo onfè Schry