i6 E ERS T
het midden, waar uit vele kleine adertjens in
malkanderen lopen, fuur van (maak. D e bloemen
die acht en tien te gelijk, een weinig meer o f
min, op groene fteeltjens voortkomen, beftaan
iiit fevenbladeren dieinkoleur verfchillen, en
geen reuk hebben, uit vier buitenfte en geheel
w itte , en naderhand een weinig geelachtige,
langwerpige, voor fpitfe, dunne, en ongeaderde
; en drie binnewaarfte welke boven uit de
kokertjens van defe bladen aan de eenc fijde
voortkomen aan de kanten even geknip t, van
voren ronder, met rode aderen doorloopen j
twe van defelve zijn groter» te weten langer en
breder als de andere, het derde welk in het midden
is ftaat recht over end en is kleinder, van
binnen met een kleine geelachtige fpits uitfte-
kendé, met holle in een getrokkene kanten.
In het midden ftaan drie groene bloembladen die
eerftin een gevoegd zijn, naderhand worden ly
verdeeld en hen na het over end ftaande blad. De
twe buitenfte hebben helmpjcns, die eerft geel
zijn maar naderhand als de bladerèn verwelkeren,
donkerrood. TufTchen defelve en het overend
ftaande blad fteekt uit een dik tongetje, welk
fo veel als de knop van de hauwe is. De knoppen
van de bloemen zijn rondachtig, aan de eene fijde
pla t, aan de andere ronder, eerft hoog rood}
naderhand, wanneer ly langwerpiger rond zijn,
w it uit den groenen. De vruchten die op hout
en dikachtige fteeltjens aan de takken hangen,
23. A F . T E 1
De boom die hier isbelchrcvcn is de Sili/ua Arabica, welke
de Tamarindes van 6. Baubinus is: de Tamar o fDaSylas
lndorum ; de PalmuU Indica en Berejilde der Arabiers. Van
de BralïHanen word hy na het getuigenis van Plinius Jutay ;
van de Guzerratters Ambuli j van die van Canarien en de Ma-
labaren volgens Acoda; Chinca en Palis van die van Mada-
gazcar Monte genoemt. De bladeren zijn haar, wanneer de
Son ondergaat even als in de Acaccias en andere, gewoon in
E D E E L
zijn lange dikke hauwen, uitftekende met drie
o f vier knobbels, hebbende een dikachtige baft,
die van buiten mufeus koleur, van binnen groen
i s , waar onder een fcherpbijtend vleelch f i t ,
welk eerft vochtig, hardachtig, wit en uit den
groenen is ; maar wanneer ly rijp zijn facht en
donkergeel o f bruin uit den roden} dehuisjens
in welke de boontjens leggen, worden door een
vliesachtig lichaam onderfcheiden. D e bónen
zijn vierkant en p la t, noch onrijp pijnde bleek
groen en blinkende, onder de baft fit een witte
en vafte pit, wanneer fy onrijp is famentrekkende
van Imaak, en dan is de fchil bitter, maar als de
hauwen rijp zijn worden ly fo hard als fteen en
de baft donker rood. De boom bloeid eenmaal
des Jaars in November. Met groot gevolg
word hy in hete en peftachtige koortfen gebruikt
met fuiker ingegeven, de mwoonders gebruiken
hem meelt onder de purgerende ofafdrijven-
de middelen, voornamentlijk in de fomer, wanneer
de gee lfu cht, opwellinge van h e t bloed,
vinnige cforft, hart fiektensen inlbndeiheid het
konines feer in fwang gaan, in welke quaden
een enkel geneesmiddel word gegeven uit Cafjia
Fiftula , tamarinde en de fuiker gemenelik 3fdgra
de Cana genoemd, welk de buik fachtelik weck
maakt en de vuiligheden afdrijft. De baft gefloten
en met rijs-water tot een waflehinge voor
het gehele lichaam 'toebereid , verteerd alle
overtollige vochtigheden.
. E N I N G E.
te trekken, en als defelve opgaat te openen, gelijk wy ook in
planten die in ons land gegroeid, maar nooit overgebleven zijn
meer als eens ondervonden hebben: maar dat ook de vrucht
of de hauw felve, haar voor de koude in de bladereu inwind,
fchijnd maar een praatje. Die meer dingen hier van geliefd
te weten kan de reets genoemde fchrij vers naflaan , eninion-
derheid Alpines van de Egyptifè planten.-
C 0 T> D A éM -T V L L I.
Z4. A f t e k e n i n g e.
oddam Pu lli, o f Ota- Pulli, na de tale der
f Bramans Dar ambo, is een recht opgaan-
de boom met dikke en wijd verfpreide
groene takken, groeijende in (andächtige plaat-
len. De wortel is dik , fijne takken onder en
boven de aarde breed uitfehietende, met een
witachtige gele fchors, die met een fwartachti-
ge baft is overtrokken, en onder defelve rood
word s het hout is wit en geelachtig ,die , wanneer
hy gefneden word een overtaije en fmakelofe
vocht van fieb geeft. De ftam is twe vadem dik,
met even fo een baft als de wo rtel, ook is het
hout fo. D e bladeren komen twe en twe op korte,
groene , en binnenwaarts platte fteelen j zijn
langwerpig ron d , voor fpits, en na de eene fijde
een weinig omgebogen, d ik , dichten vaft van
weeffel, op de rechter fijde donker groen en blinkende,
op de andere helder. De middelfte rib
fteekt aan de averechtlè fijde hoog uit en aan de
rechter een w einig, de adertjens lopen fchuias na |
voren, en fteken aan de verkeerde fijde een weinig
uit 5 de fmaak is fuur. D e bloemen fitten
aan den top der bladerige fpruitenop korte fteeltjens
, zijn incarnaat, hoog rofe rood en geelachtig
, beftaaodc uit vier ronde en een weinig lang-
werpigc blaadjens die aan de binnenfte zijde hol
zijn 5 ly zijn dik en d icht, fondcr aderen binnenwaarts
en aan de kanten meer geelachtig j in het
midden fteekt uit een rond groen bolletje zijnde
het beginfel van de vrucht verdeeld in acht langwerpige
zijden, op de kruin, met een hoofdjen
o f navel, welk uit witachtige knoppen beftaat,
voórfien, omlèt met fes opgaande witte bloem»
draden, die alle op haar kruin rood gele knopjens
dragen; de bloemen hebben geen reuk en zijn
zuurachtig van fmaak.Het kpkfrtje beftaat uit vier
bleek groene en geelachtige, holle bladeren. De
vruchten die aan de ftelcn hangen, fijn groo t,
rond, met ach t, negen, ja tien, uitftekende
ribben, hebben boven een kruintje, zijn eerft
groen,