vande MALABAARSE KRUIDHOF. 17
groen, naderhand uit den géien, wanneer fy rijp | g e r , donker blaauw van coleur. Eenmaal des
zijn witachtig, amper Toet van fmaak. In het jaars, en wel in M e e r t, geeft defeboom bloe-
midden leggen langwerpige zaden, dicht in men én vruchten, maar heeft geen gebruik in de
den gedrongen, fo lange als het lid van een vin-1 medicyne.
24. A F T E K E N I N G E.
Defe boom is defelve met de fruBüs Malus aw/eo amutus van
C. Bauhinus, of de Carcapuli van Aco/la. Maar ten onrechtèn
verwerd Bauhinus de Carcapuli van Aco/la, en de Carcapuli van
Linfchoten onder een. Het gene duidelik zalblyken, wan-
neermen beide die befchrij vingen ónderfoekt. Want tAcofla,
die verfekerd dat de Carcapuli ook fo van de Candriers word
genoemd , fchrij ft dat de vracht van defe boom, gelijk dc Malus
aurtus is. Maar Linfchoten befchrij ft een vrucht fo groot
als een Kerflc. Welk op dat het te onderfcheidentlikker blijke,
zullen wy de woorden van de Heer Hermans , die hy in het
voorledenejaaraan rhy uit‘Columbo, te gelijke met de bladeren
en bloemen van defe bomen heeft overgefonden, hier by Hellen
: Het x.i/n (fegd hy) bladeren van een Indife boom, die de
gommi gitta geeft, met ten ocuure, ribbige, engoudroede vrucht,
I? groot als een Appel, van Acofta , Carcapuli 5 van deCingale-
fen Ghoraka genoemd. Aanftonds voegd hy daar by : Foegbydefe
de bladeren en bloemen van de andere loert, nament lik van den In-
dtaanfen boom die de Gummi Gotta geeft, met een foete ronde vrucht,
fogroot als een Kerffe, die van Linfchoten'CarcapuIi, vandeCin-
galefen Kanna Ghoraka, dat is , Joete Ghoraka word genoemd:
beide deje bomen K wanneer JygeJneden worden geven Gutta Gamba,
maar die uit de Kanna Ghoraka is de befte. (NB. Dat Bauhinus
in Pinace , beide die hoornen qualik begrepen heeft, onder de eene
loort van de Carcapuli van Acofla en ae Carcapuli van Linfchoe-
ten') Maar de Gummi Gotta die hier word befchreven, moet
geenfints onder een gemengd worden met de gemene die uit
'een plant die de ‘E/ula Indica ’ gelijk is word veriameld, na het
getuigenis van Bontius Cap. LVij. en van de Inwoonders Le-
nam Combodja word genoemd , om dat hy in Combodja een
landfehap dicht by het Koninkrijke China, gemeenclik voortkomt;
A T T Y- L V.
25. A F T E K E N 1 N G E.
ï Aar zijn vier foorten van Alu, Atty Alu,
I Itty A lu, Arealu, Petalu: de eerfte word
| van de Bramans Rtrembadoi genoemd,
5- is een ftijl opgaande boom , met
d ichte , wijd verfpreide groene takken
, groeijende in {andachtige plaatfen. De
wortel is , metveelêvefeligefijde'takken, boven
en onder de aarde, de fchors is melkachtig ,• die
onder een fwartachtige baft uit den witten rood ,
en gefneden o f afgetrokken zijnde, in aller ijl hoger
rood w o rd ; wanneermen een van de fijde
takken fnijd , loopt daar een overvloed van
klaar, fmakeloos, roodachtig en koel water uit,
welk in een vat ontfangen en bewaard word. De
ftam is d ik , dikker als een man kan omvademen,
met een d ikke, leerigeen melkigebaft, die van
het hout afgetrokken o f gefneden zijnde van w it
mede een weinig rood word. De fpruiten zijn
teder groen > met leden. D e bladeren zijn
langwerpig rond, omtrend eens fo lang als breed,
aan de fteelen met ronde kanten, van voren inet
een klein fpitsjen, van maakfel dun, lacht, effen
, aan de rechter fijde donker groen, aan de
andere helder; de zenuwen die fo groen niet zijn
lopen uit de middel rib, met welke fy op de ave-
rechtfe fijde uitfteken fchuins na voren, en met
kleine bochten omtrend de rand in malkanderen;
de fmaak is fam en trekkende, de reuk wild: op
de kruin van de fpruiten is een langwerpige en
groene fpits de tedere bladeren onder bladige in-
windfels verbergende. Gene van alle de foorten
dragen bloemen. De vruchten komen vele te g e lijk
voort, op korte , dikachtige en een weinig
kromme fteeltjens, zijn plat rond, en aan de fteel
wat meer aangetrokken, een weinig hairig, met
een navel op de kruin niet ongelijk onfe vijgen j
wanneer, fy onrijp zijn groen met een melkachtige
vocht, hoedanig een ook indeftelenis} rijp
zijnde roodachtig en fo mclkig niet j worden gegeten.
In defe vruchten gelijk ook in de vijgen
zijn kleine j dunne, langwerpige korrelen in een
groot g e ta l, hebben een rond hoofd, en recht
fleert jeu, waar mede fy in ordre binnen aan de
fchil fitten, en fy zijn als huisjens hebbende in
hare hoofdjens een klein fward zaadjen , cerft
w it en naderhand geelachtig wordende , wanneer
de vruchten rijp zijn groeijen daar Mieren in,
ert defe eten de Inlanders, maarniet die van de
andere foorten. Defe boom gelijk ook de andere
foorten g even'tw e ja driemaal in een jaar
vruchten; wélke alle, gelijk de inwoonders
verhalen, op gene andere wijfe worden voortge-
teéld, als uit de zaden van de vruchten, die van de
ravéns zijn gegeten, en wederom met haar drek
geloofd worden. Het affiedfel van dé wortel is
foed om het bloed, en de lever te fuiveréh, en
eletde fcherpigheidvandefwartegal; het fap,
welk uit de gefnedene wortel in een pot word
vergaderd, is ook dienftig voor een qualik gefielde
lever, en voor die die barften en kloven in
de handen hebben. D e baft word gekookt en
gegeven o in de hitte van de lever te verkoelen,
ook om de kloven in de mond en in de andere delen
te genefen. Gefloten is hy voordelig voor
alléfweren, als ook voor de loort van La&erije,
die van de Pörtugefen Cebrella Word genoemd.
Het van de bladeren in olie gekoökt helpt
in een hétekoortz, wanneer het lichaam en het
hooft by beurten met het felve word gefineerd.
De vrucht maakt hard lijv ig , en is dienftig g e geten
om de (lijm en de quade gematigheid der
vochten te verbeteren.
m
E if. AF