van de
blyvcn.
TWE D E DEEL. 5
koorts ingenomen, doen die ach ter-1 het hoofd geftreken , doed het hair groeijen
Hct^ uitgeperfte lap der bUderen op | en dik worden.
Aanmerking op de 12. A F T E K E N I N G E.
-J?'*Tt'r C<!f fo.°#Lva.n °nCc fclii y v$rs onder den naaam van den anderen konnen onderfcheiden worden. Defe laatfte
IS’ 'vlCte word van Acijla onderfchei- word van do inwoonders boVen maten hoog geacht, diedel-
den meeden naam van Hegunda fcemina: a!fo dcffelfs blade- ielfs vruchten in een fekerefpyfc, die fy Car,l noemen, da-
V3n'jltter^ n a s ,!c va“ de voorgaande, en gelyk de bladeren gelik* gebruiken, en zyn om hare krachten in de geneetkunft
van de tuitte fopt her-, fo dat defe twe foorten feer wel van I vaneengrootc waardje.
S C H E T T L
13. A f t e k e n i n g e.
SAn de Schetti vindmen drie foorten;
S c h e u t, Bem-Schetti , tJedum-Scbetti,
o f , Pua-Schetti. D e Schetti noemen
de Bramans Pada-Cali , iseenheefter
behorendé onder de foort der ftrui-
ken, een mans langte hoog,groeijende in fandige
cnfteenachtige gronden. De wortel fchietdiep
in de aarde, heeft een baft die van buiten donker
föfch van binnen root is. Die van de Jlammen
en takken is boven donkerrofch van binnen w itachtig
; die van de bovenfte takken buiten afch-
graauw, van binnen wit. De bladeren die twe
aan twe vleugels gewyfè om de takken fitten,
buigen haar met hare fpitfen tot mal kanderen ,
zyn langwerpig rond, aan de Heel met ronde
randen, voor een weinig fpits, dikachtig, dicht
van weeffel, lacht, op de rechter fijdegladen
en bruin groen; op-de andere bleek groen en
d o o f, die aan de jeudigfte fpruiten komen zyn
grqoter als de andere. De rib in hét midden
als ook deflèlfs zenuwen Heken ook op de rechter
fijde uit. De bloemen komen veel by een
kfoonsgewyfe, boven aan de einden der fprui-
ten , hebben doorgaans vier, te mets ook maar
lelden, v y f langwerpig finalle bladeren., van
verwe ten enemaal incarnaat, van binnen hoger
als van buiten, naderhand worden fy blee-
ker en geelachtig, fitten op een dun, lang en
rechtopftaande fteelin een, hoog incarnaat, ko-
ral ro o d , glimmend, klein kokertje van vier
kleine fpitfen , hebben geen reuk. Uit haar
midden fteekt een klein tongetjen, welk uit het
groene knopjen in het kokertjen, het beginfel
van de vrucht fijnen oorfprong heeft; daar benevens
vier kleine, rode bloemdraadjens, welke
omgebogen zynde even als vier nageltjens zyn,
die de benedenfte einden der bladeren in hare
middelfte hoeken aangrypen, De knoppen der
bloemen zyn langwerpig rond,boven ingetrokken
en fpits, eerft donker groen, buiten aan de randen
der bladeren rood , van binnen bleek groen
uit den roden, eindelik incarnaat. De vruchten
zynbefien die vaft in hare kokertjens fitten,
met een gladde baft , eerft hard, een weinig
langwerpig rond en uit den groenen j naderhand
ronder en donker rood; eindelik hoog rood en
glimmende, vanbinnen met een w it en eniger-
maten vochtig vleefch; zyn fopt van fmaak en
worden gegeten. In defelve fitten tw e , drie
o f vier witte fieen tjeh s , in fommige maar een,
leggende met hare platte fijde tegen malkandere,
hare andere fijde is rond , de pit groen« De
bloemen zyn aan den Afgod Ixora toegeeigend,
en worden aan dien door de Heidenen opgeofferd.
Draagd het gehele jaar door bloemen en
vruchten. D e wortel gekookt en met water
ingenomen geneeft de heete koortfen, brand in
de handen en het bloedfpouwen; op het hooft
gefineerd verdryft fy de hooftpyn; met melk ingedronken
matigd fy de hitte der nieren, en belet
de zaadvloeijinge,met het zap Sune gemengd
is fy diertftig in de kinderpokken wanneer het
lichaam daar medé word g eb e t, als ook om de
puiften en huidfiektenste verdrogen. Het g e deelte
van dé wortel welk na het zuiden le gd ,
word gefegd de ingewortelde en verouderde
koortfen te genefen, en de fulke die uit koude
haren oorfprong hebben. Uit de bafl , bladeren
en bloemen word een zap geperft, welk met olie
van sirgelim ingenomen word om de overtolligheid
van het bloet te verminderen.
B E cfM-S C H E T T I.
14. A f t e k e n i n g e.
SEm-Schett), in hetBramnas Davi-Pa- , ken en fo dik niet. De bloemen zyn wit en uit
dacalty is een heefter van defelve foort den géien, de uiterfte einden met welke fy in
als de voorgaande, met welke fy ten het kokertje fitten rondachtig; het tpngetje is
meren dele over een komd ; maar bovenin tween gefpleten en fteekt feer hoog uit
de bladeren van dèfe zyn langwerpiger, met vier dunne langachtige bloemdraadjens die
Voorfpitfer, aan de fteel een weinig ingetrok- ‘ géle topjens hebben : de vruchten zynlangwer-
B pi