iillü p mp B U S I
TWE D E DE E L ^7 maal langer en dikker. De talryker, rond- j den regentyd; heeft geen gebruik in de Mcachtig
, eerft w i t , daar na rofch , bloeid in I dicyne.
Aanmerking op de 50. A F T E K E N I N G E.
Ookdefe, kan gelyk de voorgaande foort met goed recht dén naam van Caryophilltis Spuriui Malabarievfis fltre laten dragen.
K I X-C A \ A % V.
51. A f t e k e n i n g e .
witachtige, en beneden fafïranige bladeren, die
na voren met adertjens zyn geftreept. In haar
midden fitten tien bleekgroene recht opftaande
blecmdraadjtns met hare geelachtige topjens; het
tongetjen is bleek groen en witachtig en d ik ,
met een plat geelachtig knopjen, het gene als
v y f ftraalsgewyfe ftrepen heeft. Het kokerijen
heeft vyf langwerpig fpitfe dunne, en ftersgewy-
fe verfpreide bladeren 3 aan het kokertjen puilt
een fteeltjen uit tot in de vrucht, die in heteer-
fte aanfien als de nagelen is. De vruchten fitten
op geen ftélen als die yande Carambu o f Cattu-
Caumbu, maar hangen aan dunne fteeltjens, zyn
langer als die van de Carambu, maar kleinder als
die van de Cattu-Carambu, hoewel dikker, van
binnen hard en met houtige vefels doorweven,
tuiïchen welke de zaden in lange reijen leggen 3
die zyn enigfints langwerpig , witachtig en
grootachtig 3 is in de geneeskonft van geen gebruik.
I Ir-Carambu, de derde foort van Ca-
£ rambu , in het Bramans, Comody, is
I een plant groeijende in het water en
J op de kanten van het water, kruipende
met fijne ftélen langs de grond. De
wortel die hier en daar aan het begin van de klein-
dercftélen uitlopen, zyn vefelachtig, witachtig
en roodachtig, waterig en pypig. De ftélen dik,
voos, pypig , rond, licht en blinkende, groen,
u it den witten, daar fy in de Son ftaan roodachtig.
D e bladeren komen hier en daar aan korte en
laage, platte, witgroene o f roodachtige fteeltjens,
en meeft altyd met een nieuwe uitbottin-
ge van bladerige fteeltjens verfeld, van fatfoen
langwerpig rond, voor rond , facht van weef-
fe l, ten wederfijden bruin groen en blinkende.
’Demiddelrib fteekt alleen uit op de buitenfte fijde.
D e bloemen komen uit het begin der bladeren,
fittende op bleekgroene en aan de eene fijde
roodachtige vruchten, zyn grooter als de ander
e , beftaande uit v y f langwerpig ronde, dunne,
Aanme rkin g o p de 5 1 . A F T E K E N I N G E .
,,^e^.wa^er?'antrw? r^ ^7 de Ibortci van Carambu gevoegd, I vremde planten, en aan ons onbekent zyn > konnen wy naau-
allcnehk om het fatfoen van de vruchten de voorgaande éni-1 liks iets meer van defelve feggen.
ger maten gelyk. Maar dewyl en defeen de andere foorten
AlIedefe foorteD van Carambu fijn geen geflachten van Ca-lIndicanouPa^ofa, flore lut» minim* filiquis Caryophyllum ar*,
rytpbylls gelyk ik eerft had gemeent: Maar Lyfimachia Species maticum amulante, Cat.Hort.tAcad. Lutd. bat. ttermanni.
waar onder die behooren. en is de Carambu, de Lyflmachia
T 0 CA éM-T A q E %[A.
O F
¥ 0 K N. A - V 1 E M.
51. A f t e k e n i n g e .
»E lagera heeft twéfoorten Pónnam-
I lagera, o f Pónna-Vtrem en lagera. Dc
feerfte in het Bramans Arpult ge-
knoemd is een onder Hcefter van een
a mans langte hoog. De mortel fit los
op de aarde hier en daar met vefelen vaft gehecht,
heeft een fwartachtige baft die van buiten géelachtig
is. De Jlammen en [puiten zyn bruin
alchgraauw. De bladeren die aan dc fpruiten
twé aan twe vleugelsgewyfe op korte fteeltjens
komen fijn langwerpig fmal, fa ch t, dun, week,
met een rib in de midden die aan de buiten fijde
hoog uitfteekt, van voren recht bruin groen,
van achteren bleek. De bloemen fitten digt by
den anderen op dilcachtigc en geftreepte fteeltjens,
beftaan uit v y f in het geheel goud-géle,
langwerpige ronde, beneden een weinig van den
anderen ftaande bladeren, geftreept met drie
vier adertjens die aan de verkeerde fijde uitfte-
ken , fonder reuk. In het midden ftaan negen
bleekgroene bloemdraadjens met lange , recht-
opftaandc en gele topjens , met een haauwige
uitbottinge in haar midden. Het groene kokerijen
heeft vyf langwerpige ronde bladeren.
Na
1