Fol. i
MA L A B A A R S E
k r u i d h o f .
T W E D E D E E L .
VAN DE
H E E S T E R S .
K A I T> A.
1-2. 3.401 5. A f t e k e n i n g e .
E Kaida, in het Braraans
Bendakgi is een doornige1
en ftékelige Heefter-boom,
met feer vele takken, die
haar wederom buigen, na
de aarde lakken, en wel
ter degen in deielve vaft
maken , echter fo dicht
den, en laten haar fien gis de bladeren opengaan
die na dat ly lang open zijn geweeft, rood wor-
denj zijn, gelijk ook de witte bladeren van een
fcherpe en doordringende reuk. De Vruchten
zijn langwerpig rond en over groot, eerft bruin
groen, daar na rood, hebbende in debaft ver»
fcheidene uitpuilende bulten j ieder bult heeft
drie fcherpe, rofch rode, harde, houtige Hekels
___ :______ niet, of men kan temets
door defelve heen wandelen en de opene lucht!
fien, groeiende op de kanten en oevers der ftro- i
men en rivieren. De bladeren zijn wel negen of
tien voet lang en fpits, hebben drie reijen ftee-;
kels, een in het midden en aan elke kant een, met1
fijne aderen in de langte geftreept en vol groen.
In plaatfe van de bloemen komen van de voet der
bladeren wit en vlokkige liften, welker vlokken
of topjes als met een feer wit meel zijn beftrooid.
Dcfe riften zijn eerft in langwerpige, lpicfe, witte
bladeren, die ook in het midden en aan de
kanten ftékels en doornen hebben , ingewon-1
j het vleefch daar binnen is geel en fappig
De inlanders gebruiken de bladeren voor een
ammelaken. Met de bloemen verderen haar de
vrouwen en dat om derfelvcr lieffelikke reuk.
De volken Poleas genaamd éten de vruchten,
als ook de Oliphanten. Het z.ap van de bladeren en bloemen word tot een fiovinge gebruikt voor
de menichen die dolfijn. De bloemen met Sandelhout
en Cumijn tot een drankje gemaakt, en
dan geftoten en op den buik gelegd vcrfterken
de krachten der teelleden. Uit deflelfs Tap ftrijkt al kokende een olie, overmaten dienftig
vóór de ledenpijn, :
K d l T ) A - T A T ) T > L
6. A f t e k e n i n g e .
| Efe foort, verfchild alleen van de
ft vorige in vruchten. Defe vruchten
) nu zijn feer groot, ronder van fat-
f foen, in haar lichaam metverfchei-
dene grote bulten, die door diepe en
wijde groeve onderfcheiden zijn , hebbende
boven op yeder bult fevenofacht kleiner bulten,
op welke alle een hard en rofch tcepeltjc fit,
eerft groen, naderhand koraalroót, maar bóven
op de bulten bléker, haar vleefch is geel, iri
het midden is een grote holligheid, in defelve
een wit meelachtig vleefch; en daar tuflchen een
rond langwerpig z.aad. Het zap uit de tedere
bladeren met fuiker ingeaomen geneeft dè rode
loop j maar het zap uit de rijpe vracht (met fui*
ker, is goed voor defprouw.
I I j
A I» E*.