van de MALABAARSE KRU IDHOF. 15
c 0 K., Azz.
A f t e k e n i n g E.
S Onna, na de taal der Bramans Ba jo , is
een boom eens inanslangte hoog, met
dichte en wijd uitgefprcide takken.
De wortel heeft een bruine baft, enl
vele dwers takken. D e (lam is dikker [
als een man omvademen kan, graauw van baft,
gelijk ook de oude botten, de jongen zyn groen;
ïamentrekkcnde en bitterachtig van fmaak. De
bladeren komen uit de botten twe aan twe voo rt,
op korte ronde fteeltjens,zyn langwerpig, aan de
fteelkrom, voorfpitsfamengetrokken, middelmatig
van dikte, facht en glad, op de rechter lyde
donkergroen, op de andere bleker en doo f, van
fmaak foetachtig en bitterachtig. De bloemen
komen voort op ftelen die twe fpannen lang,;
dun, rond en groen zyn, beftaan uit v y f g e le , j
langwerpig ronde en een weinig gekrulde bladeren
, de drie die aan de eene lyde ftaan, zyn
kleinder , de twe andere een weinig groter,
hebben in het midden tien bloembladen, drie
grote omgekromde en brede, met grote bruin |
gele helmpjes, gebogen nadriekleindere bladeren
5 alle de feven kleine met haar grote in tweed
gefpletene bruingele helmpjens o f tongetjens
1 buigen haar na dedriegrootfte bladeren : uit het
midden komt een lange uitfpruitfel van de hauwen
vóórt, maar niet uit alle de bloemen. Dé
baitwen, zijn langagtig rond 3 de rechte pijpen
worden Cafliafiftula genoemd, zijn tw e , drie en
meer fpannen lang, debuitenfte baft is groen,
de binnenfte wit en hout, o f liever kraakbeenachtig
; van binnen in véle celletjens onderfchei-
den, tuflchen welke een foetachtich merg fit,
welk eerft witachtig, dan geelachtig, daar nä
ros iwart word 5 de zwaden leggen tuflchen het
! merg> enhjn plat ronde, hoewelenigflntslang-
werpige boontjens ; defe noch jong zynde, zyri
wit van baft, de pit van binnen een weinig fuur-
achtig, hoewel wild van fmaak 3 wanneer fy ryp
en droog zyn, is de baft bruinros. D e baß en bladeren
geftoten, met olie gemengt en op de pui-
ften geftreken, doed defelve verdwynen. Het
affiedfèl van de bonen maakt de buik week en afgang.
Het meel word in pappen gebruikt.
A F T E K E N 1 N G E.
Hier word van onfe fchrijvcrs de Cajfta Filiula Ahxandtina
G. Eauhhii vertoond: welke alfodie in verfcheidene landen
waft, ook verfcheidene namen krijgt. In JEgypten vanwaar'
fy wijds en fijds word vervoerd, word hy na het getuigenis I
van Alpinus en Paludanus, Chaiarxambir genoemd; in Bra-
Jil, Tapyracoaynand5 te Mexico, Gumhayahuatlï; inde Canarife
eilanden,Hofanguta en Burajenga; van de Gnx.tratten, Gramala;
van de Arabiers, Gazatfdlus; van de Malabaren volgens onfe
ichryvers Conn<r, en uit het getuigenis van Acefta, Condaca,
by de Bramans, Bajo, of, gélijk andere willen, Bahoo en
Bava, in Zeilan alwaar hy overvloedig groeid, word hy
van de Cingalejen Arhala genoemd. Omtrend de befchrijvin-
ge van de bloem, verfchillen de fchrij vers een weinig , alftf
fommige d«felve incarnaat, andere goudig, andere geel be-
fchrijven, gelijk ook die zyn, die ik van dit jaar uit Zeilan
hebbe gekregen, daar véle purperé adertjens doorlopen. Het
zaad hier te lande komt op, en word temets een voet hoog, |
maar tegensde winter kan men het niet bewaren, want wat
ucncritciae i'narmacopyeta Rendeletii vertodhd , is’ef noélvecri
andere, van gene Kruidkenners tot noch toe befchreven, welke
ik Caffia Americana Tabacea hebbe willen noemen: want
in plaats van hauwen brengt ly lange bónen voort, die de ge-
mene bónen met ongelijk zyn , in welke het merg fitbyna
van defelve fmaak en kracht als de gemene: deboomfclvc,
heeft een dikke, ronde wortel, welke in vele vefelen diernet
eenfwartachtige baft zyn overtrokken, eindigd. De flam is
alQhgraauw, Ichurft of oneffen, en mergagtig van welen, de
taktens lopen buiten ordreom de felve, hebben rondachtige
_it den graauwe blaauwe bladeren op korte fteeltjens : De
bhemen heb ik nooit konnenfien. Het zaad welk binnen het
merg is, is rond, plat, en Iwart, fo groot als een kleine er-
Svit, ovefgebracht uit de anle Eilanden,■
welke dé
Franccn les Antilles noemen.
® sA L A éM-T V L L I,
M J T) E \ a M- ¥ U L L I.
23. A F T E K E N I N G E.
SAÜm-Vulli o f Maderam-Pulli , in het
Bramans S in z a , is een groote boom
met dichte wijd uitgefpreide takken.
D e wortel is d ik , rood van baft, met
vele fijde wortels. D e flam twe vadem
d ik, met een dikke fchors onder de boven
fte baft fwart en afchverwig uit den roden ,
gelijk ook de oude takken. De bladeren komen
twe aan twe. voort op dunne, groene, vanbinnen
uitgeholde fteeltjens, die nog geen fpari
lang z ijn, met haar voorftegedeelte na den top ■
van den fteel gekeerd, en defelve fchuins door-:
mijdende, zijn klein, langwerpig fmal, by na
een halve vinger breed, en over al eveneens, be-
halven dat fy ondereen weinig breder als boven'
z yn , voorrond, van wecffel eenigfints dun en
en vaft, g lad , donker groen, aan de verkeerde
fijde helder met een even uitftekende ribbe in
het