T W E ö E DE E J- ii
bruinrood, eindelik fwamchtig. De plant, (amen gefloten, mee vrouwe melk vermengd,
d nagd twc maal des jaars bloemen in dc regen genefen de puiften aan dcgeledeien der handen
en in de fomertyd. De bladeren en vruchten tc ‘ en voeten, papsgewyfe daar op gelegd.
C A T T V-S C H I ^ A Q A *5M.
2 4 . A F T E K E N I N G E .
• pen j bleek purper rood, in v yf bladeren verdeeld,
die dicht om een bleek groen tongetjen
gefloten z yn , uit welk een dun, wit en boven
m twéen gefpleeten draadjen hangt, fonder reuk.
De %aden die in een groot getal in de bladerigo
zaadhuisjen fitten, zyn langwerpig rond en fmalj
in de langte geftreept, boven op met een bosjen'
langachtige , witachtige en geelachtige haireri
omfet, uit welker midden een bloempjen met fijn I bleekgroene fteeltjen uitfteekt* eerft witachtig*
daar na roodachtig, eindelik roïch. Dele Heefter
bloeid eenmaal des jaars in de regentyd. In olie
gekookt en over het lichaam geftrèken geneeft fy
de puiften. H et hoofd word met het zap gewal-
fchen voorde galachtige koortfen.De zaden gefloten
worden met warm water ingenomen voor dé
hoeft, winden en wormen der kleine kinderen *
ook zyn fy goed voorbuikpyn, doen gemakke-
lik pifl'en, helpen de jicht en alle pynen die uit
koude ontftaan, wanneer het lichaam daar medé
'.word geftreken.
i Attu-Schtragam , in het Bramans Cala-
, is een Heefter een mans langte
£ opfehietende groeijende in fandige
9 gronden. De wortel is kort in het
ronde met een windfel van witte en
knobbelachtige vefélén, die met dichte hairen
in een zyn gevlochten, omfet, bitterachrig van
linaalc. Hééft een ronde [lam, byna een duim
d ik , debaft is "bleek groen, het houd uit den
rodeo, facht en vochtig, dicht aan het pit groen-!
achtigj het pit h o l, voos en witachtig. De
bladeren die de ftam en takken omkleden, en te
mets onder met kleine bladertjens zyn verfeld ,
zyn langwerpig fmal, voor fcherp fpits met tanden
aan de rand, van weeffel'dun, met fijne hairen
befet, op beide de lijden rouw , op de rechter
bruingroen, ten eene maal bitter vanfmaak.
D e middelrib geeft enige fchuine en bochtige
dwerfle ribben van fich, die op beide li jden uit-
fteken.De bloemen zyn klein en komen veel by een
uit het bovenfte deel van feker bladerige knop-
<p e A V.
25. A f t e k e n i n g e .
i E Peragii een Heefter vat\drkvo^:en
■ ho og, word van de Bramans Soikiïb
I genoemd , en groeid in fandige I gronden. D e wortel' is velelaeht-ig,
— — geel o frofch, fonder reuk offmaak.
D e Rammen en takken zyn rond, boven vierkant,
yder hoek heeft eenftreep, de buitenfte
baft is afchgraauw, de binnenfte g roen, wanneer
fy noch teder zyn, zyn fy rofch uit den groenen
en wollig. De bladeren komen tweaan twe
w«n geftreepte b la f t e n , is ruim en wit. In
haar midden fietmen vier dunne , witte lange
bloemdraadjens, met- fwartachtige topjens >, én
nevens defelve een dun,, wit-tongetjen, boven
groen en in t-ween g-efplëten, zyn fwaar en byfter
van reuk. D o blomknopjes zyn rondachtig., eerft
gee l, daar na witachtig. De vruchten zyn
jien die elk eerft- geheel en al van het ruime-kq-
1 kertjen worden omvangen, naderhand ftersge-
wyfeuitgefpreid en na buiten omgebogen ; eër-ft
groen, naderhand bruingroen uit'den, blaauwen,
én eindelik fwart en blinkende, van binnen enigfints
aan de fpruiten, op ronde, bleekgroene, van
binnen geftreepte-, enigfints hairige o f vlokkige
fteeltjens;van fatfoen als het hert van een menlCn,
dik met een wollig hair, facht als die van de
Vehtti, gemeen groen, bitterachtig van Imaak. I
D e middelrib heeft twe dwerfle ribben, en boven
defelve noch andere, met feer vele dwerfle
als ingetrokkene vefelen, die de verkeerde fijde
oneffen maken, en op de rechte hare voiren laten
die-de vrucht in het geheel vervullen, zyn t\ye,
I drie o f wel een in getal, driekant, de eene fijde
• is rond, de twe andere platachtig, de ronde-fijde
heeft eenige uitftekende adertjens, droog zyn-
|d e , zyn fy fwart uit den roden. De wortel is
I goed voor de graauwe loop, krimpingen in het
s ledarmte en có lyk , met. fuure melk o f met wyn
ingenomen , gefloten zynde verdroogd fy de
[puiften. Het zap der bladeren brengddewo^
men om den hals.
De bloemen komen twe aan twe op ityve
fchuins opftaande ftecltiens, zyn wit , beftaan
uit v y f langwerpig fmalle bladeren die in het
midden een witte ader hebben; haar kokertje,
gemaakt vanvyffpitfe in het midden met zenu-
fappig, en brandig van fmaak. D e zaï&t
I Aanmerking op de af. AFTEKENING E.
, , . . p, wrinans trroeit dit gewas niet in fandige gronden, maar in waterachtige plaat fen ,
f'j
I :