3ï e e r s t e d e e l
midden komt een groen met zyb
dikachtig en geel knopjen. De
bloemen zyn langwerpig en vry kegelachtig>
r ig , groenenroodachtig; wanneer de bloemen
u k de knoppen voortbreken, verheft de boom
alle zy'ne bladeren, maarmetdevruchtenkrygt
hy wederom nieuwe. De vrarblm die opeene
dikke gemene (teel, met dikke fteeltjens, w e ,
d r ie, v ie r, ja doorgaansvyfbydenanderen fitten
ontfloten zynde, fictmen een lymige vocht daar
1 uit lopen, die de boven kant van de vrucht glib-
berin maakt en hier én daar omfet. Indefevruch-
ten die een groote holligheid hebben, zyn negen
o f tien bonen door hare navels vaft gehecht aan
de kantfen van de naad, ten wederfijden v ie r , of
Vyf; zyn dik, rond en langwerpig, by na een
duim lang, en glad, met dubbele doppen: dm
wanneer fy teder z y n , fa ch tzynehw it; de bun-
1 rende dop is als een dun velletje, endeboonleer
fwartvan coleur, boven op blinkende, fo b ro s,
dat fy wanneermen defelve vryft in kleine ftuk-
jens barft even als de doppen die gebraden wor.
den: debinnenftcisdikkerenharder, van b u itten
, ftaan eerft dicht by den ander aan
een knopje, welk ib vele lijden heeft, als de vruch-
ten in getal zyn s het felve is mufeus coleur, en
komt me kokertje van de bloemen; als het felve
open gaat fpreidèn fylhaar * en haren wasdom
hebbende zyn fy ronden een weinig langwerpigs
met een dikke en harde fchil als een orange appel,
haar vleefch is witachtig en van binnen met een
hoornachtig wit vlies,overtrokken, met hare rug
aan de een? fijdeuitftekende, aan deandremet
een naad in r e langte, welke door de rypheid
omfet met een lymig en wit vleefch, van bin1
„en met een dun en rofchachtig huidjen bekleed,
welk om de witte pit van de bonen loo pt! de gebraden
bónen worden gegeten. Defe boom
bloeid eenmaal des jaars in Februanus. Heeft
geen gebnrik inde Medicyne.
49- A F T E K E N 1 N G E.
. . . t i „ I om ben ik noein twijfel . oï de Telab» der Cingabim j niet
In de roorledenc jirenhebbe ik een (Stóf'nool: v> Ue.er «oor eedderergeljk,als voor defelve toom niqet woede,,
^ nooit heb- g ™ ^ t b £ T h e . n
jchryvers geheel geen gewag van defe cigcnfchap maken daar
A ^ $ A L A éM.
50. A f t e k e n i n g e,
----- W e foorten vindmen van imbidam .1
H de eene heeft defelve naam, de andere
die van. Cat-Ambalam, o f , I’eeAm-
buUm. De Bramans noemen de cer-
ile Godec-Atnbado, om defielfs amper
foete en fmakelikke vruchten, want Ambado fegd
in haar taal fo e t : is eenhogenboom met opgaande
takken, groeijehdeinfindigegronden; heeft
een dikke mmel, die fich met % vele hanige
yefelen in de aarde hecht: deJbn» isd ik , mycel
als een man kan omvattenjbekleed met een dikke
b a i l ; het hout is week. De oude takifn zyn houtig
en afchgiaauw; de jonge groen met hemels
blaauwe vlakken. De bladeren komen op de tedere
en groene fpruiten, doorgaans yy f twe aan
tw e , met een blad op de kruin, op korte fteel-
tjens, zyn langwerpig rond, omtrend e au lo
langals breed, voor met een kleine fpits, dicht,
w e lk , facht, glad van maakfel, ten wederfijden
blinkende, hoog groen, diedrchftaandefprui-
ten ftaan zyn de kortfte, h « “ ‘ddelfte het grootj
e Hebben behalven de nuddelnb vele dwarslopende
lijd ribben en zenuwen, zyn fterkvan
reuk, aangenaam fuur, als de fchd van de vrucht
van de Manga lnëea. De bloemen fitten op de tedere
fpruitjens, die uit den top van de oude tak-
kenvoortkomen, v ee lb ye en, en z y n deft tedere
fpruitjens züur van frnaak en een weirng bitter,
even als de vruchten van de Manga) ook «erken
zuur van reuk-, zyn klein en wit even als iter-
retjens, beftaande uit v y f o f fes fpitfe bladeren,
die een weinig f ly f en blinkende zyn ; m het kudden
fit een geel beetje, uit defielfs1 omtrek aan de
bladeren fietmen tien o f twaalf kleine * dunne *
witachtige blomdraatjens met gele knöpjeifS}
in het midden v y f o f fes tongetjens. Haär kokert-
ien heeft v y f o f fes witgele, kort fpitfe bladeren»
na het getal van de bladeren. D e knoppen van dë
bloemen zyn rond, eerft groénj daar näwitäcn-
t i e ; wanneer de bloemen uitkomen word dë
boom bladeloös en blyft fo de gehele blöeityd
door; met de vruchten krygt hy wederom nieuwe.
Dé vruchten vindmèn op defelve fpruitjens
op welke de bloemen hebben gefeten, trosge-
w y s , zynde langwerpig rond en hard, gelykdë
vruchten van de Manga ln dica, o f onfe akers gelyk
die in haar groene bolfter Zyn ; onryp zynde zyü
fy bruin groen, met een fapachtig vleefch, welk
I zuur van fmaak is 3 maar rijp zynde helder gi oen j
daar na uit den gelen, aangenaam zuur en voor
de reuk en voor de fmaak 3 worden van de m-
woonders gegeten; in het midden fit een giote
fteen, die b y na de gehele holligheid van binnen
beflaat, en van buiten met houtige witachtig
vefelen netsgewyfe is faamgewev^n, hier en daar
met gaatiens , van binnen hard. Defe boom
draagd twemaal des jaars bloemen en vruchten 3
bloeijen in J a n u ariu s en Ju liu s. De wortel in
de vrouwelikheid gefteken verwekt de Maand-
ftonden. Defielfs haß geftotenenmetfuremelk
gedronken ftopt de rode loop 3 het gemengd
met rijs, waar van het gemene brood Jpett^^ge-.