
20° R. Er ontstonden wel gistcellen, doch geen spoor van sarcine. Later
werden de proeven, met melkzuur, azijnzuur en zoutzuur, nog eens herhaald,
maar met hetzelfde negatieve resultaat. Alieenlijk Averd later, nadat de fleschjes
op eene vergetene plaats Avaren blijven staan, de inhoud nog eens onderzocht,
en vond hij in één daarvan enkele cellen, die hij als de eerste ontAvikkeling
der sarcine uit gistcellen meende te moeten opvatten. Op eene
plaat beeldt hij dan ook bij de geAvone gistcellen kleine groepjes van vier in
een kruis geplaatste cellen af. Tegen de gevolgtrekking van den schrijver
moet in de eerste plaats Avorden aangevoerd, dat de fleschjes op eene ver-
getene plaats Avaren blijven staan en dat dus ligtelijk de kiemen van andere
voorwerpen in het vocht kunnen zijn geraakt. Vooral echter gee ff de geringe
vergrooting, Avaarmede waargenomen is , ook blijkens de gegeven afbeeldingen,
geen voldoenden waarborg, dat de viercellige groepjes inderdaad
uit gistcellen ontstaan zijn, en aan den anderen kant, dat zij met de jongste
vormen der sarcine werkelijk overeenkomen. Dit bezwaar van onzekerheid
treft ook al aanstonds de waarneming van s i m o n . Voorts moet worden opgemerkt,
dat de gistcellen in meer dan een opzigt van de sarcine-cellen
verschillen. Afgezien van haren vorm is de Avand veel dunner; wanneer sarcine
tegelijk met gistcellen in eene oplossing van karmijn in potasch wordt
geplaatst, Avorden de eerste zeer donker rood, de andere licht rood gekleurd,
hetgeen op een sterker stikstofgehalte der eerste wijst Eindelijk vermeerderen
zich de gistcellen niet door deeling, maar door afsnoering, en ontbreekt in haar
de kleurstof die aan de sarcine eigen i s , zoodat de gistcellen inderdaad in alle
opzigten zouden moeten veränderen om in sarcine-vorming over te gaan. Eindelijk
is reeds door onderscheidene waarnemers opgemerkt, dat gistcellen
geenszins altijd tegelijk met de sarcine voorkomen.
NäGELi acht de sarcine, tegelijk met eenige andere planten, te behooren tot
eene afzonderlijke groep der zv'ammen, de Schizomyceten '), op grond van het
gemis van chlorophyll en hare parasietische leefwijze. Het komt mij-minder
jiiist voor, aldus de leefwijze als kenmerk boven de struktuur van het ligchaam
te stellen. Bovendien zijn er juist onder de lagere Algen v e le , die in plaats
van cUorophyll, andere, eigenaardige kleurstoffen, even als de sarcine bezitten.
V'at de struktuur betreft, sluit zich de sarcine geheel bij de Algen aan, en
komt het naast bij de soorten van het geslacht Merismopoedia, Avaarvan zij zich
alieenlijk door de uitbreiding in de drie rigtingen onderscheidt. Wanneer men
dit laatste wegdenkt, is de overeenkomst zoo groot, dat mettenius ") meende
') JFlora od. B o ta n . Z e itu n g . 1858. ISI®. 44.
Zur Geschichte der Sarcine. B e n i e u n d F f e u f e r , Z e iis c J ir iß f ü r R a tio n e lle M e d iz in VII. p. 355.
te moeten opmerken, d at het voo rwerp , door goodsir Sarcina ventricuU gen
oemd, reeds geruimen tijd v roeger do o r meijen als Merümopoedia punctata Avas
beschreven. Ook door sommige anderen is zij voor identiek met deze soort
gehouden; maar te reg t heeft robin gcAvezen op h et verschil, gelegen in de
g ro o tte , niet alleen van h et ligchaam (d at van minder gewigt is) maar van
de enkele cellen en in de uitbreiding in de drie rigtingen. Dit laatste schijnt,
ofschoon h et door virchoav reeds in het 1846 Avas opgemerkt, la te r nu en
dan te zijn over h et hoofd gezien. D at robin niettegenstaandc dit o n d e rsch e id ,
de sarcine to t h et geslacht Merismopoedia b re n g t, en den naam Sarcina ventricuU
GOODSIR in Merismopoedia ventricuU ch. e. v e rän d e rt, i s , mijns inziens, door de v e rd
ere analogic in ligchaamsbouAv niet voldoende geregtvaardigd. H et is Avaar, dat
n ie t overal bij de lagere Algen eene strenge scheiding tusschen de ontAvikkeling
in tAvee en in drie rigtingen kan worden volgehouden. H et geslacht Tetraspora
bijv. bevat so o rten , die slechts in de v lak te , anderen die ook min of
me er ligchamelijk zijn uitgebreid. Doch bij Merismopoedia i s , zoo v e r mij b ek e n d ,
nog niet de minste neiging to t ontwikkeiing in de derd e afmeting Avaargenom
e n , terwijl bij de sarcine eene volkomen gelijke ontAvikkeling in de drie rig tin gen
plaats heeft. Itzigsoun verm eldt '), d at in eene hoeveelheid sarcm e, hem
d o o r YiRCiiow toegezonden, ook vlakke plaatjes voorkwamen, en d at h ij, na
k u ltu u r e n . o v erw in te rin g , uitsluitend vlakke te trad en zag, die dus met Merismopoedia
overeenkAvamen. Dit p u n t verdient allezins nade r te Avorden onderzocht;
werd d it b ev e stig d ^), en tevens aangetoond, d at Merismopoedia!s zich,
onder bepaalde omstandigheden, in de drie dimensien kunnen ontAvikkelen,
dan zou men de sarcine met h aa r moeten vereenigen; voor het oogenblik ben
ik h et echter met v i r c h o w °) e en s, d at geen genoegzaine g ro n d aanAvezig is,
om den oorspronkelijken naam van den ontdekker te veränderen. In h e t algemeen
kan h et de Avetenschap niinmer sch ad en , d a t men voorAverpen afzonder-
') ViKcnow’s A r c h iv . X I II, p. 5 4 1 , e. v.
'^) ■WELCKEK (I.e.) ontkent bepaaldelijk het voorkomen van vlakke plaatjes bij de sarcine, die ook
in de door mij onderzochte niet voorkwamen. Evenzoo zag müNK (V ir c h ow s A r c h iv . 1861, XXII,
p. 570 e. V.) bij sarcine in de urine, alleen ligchamelijk aitgebreide vormen. Indien met de later
ontstane „vlakke tetraden” groepjes van slechts vier cellen worden bedoeld, zou welligt kunnen worden
betwijfeld, of zij zich uit de nog levende sarcine hadden gevormd, dan of zij waren ontstaan
uit afgestorven en uiteengevallen ligchaampjes. Tan verschillende zijden is opgemerkt ( f r a n t z i ü s ,
sciiLossBEKGEB en anderen) dat de sarcine in het maagvocht lang bewaard kan blijven zonder te
vergaan: alleen aan it z i g s o h n schijnt het gelukt le zijn, ze buiten de maag een tijdlang in le ven
te houden en te zien vermenigvuldigen. Met belangstelling mag men zeker het resultaat van verdere,
dergelijke proefnemingen te gemoet zien.
A r c h iv . IX , p. 574 e. v.