
Iiut, wegens de enorme kleinheid der deelen, niet voor mogelijk houdt, dit
punt door direkte waarneming te beslissen, houdt hij het er voor, dat de cel-
vcrmecrdering niet door celdeeling plaats heeft, maar längs den weg der
cytoblasteuvorming, op do wijze waarop sporen zieh ontwikkelen (dus door
zoogenaamde vrije celvorming). Welligt, zegt hij, is de geheele cel slechts
ccn oytoblast, waarvan de buitenste omtrek tot membraan verhardt. Hat bier
echter eene cytoblastenvorming plaats heeft, volgt uit de aanwezigheid van
kernligchaampjes, door welke alleen men het aantal cellen kan bepalen, „daar
zij zich donker en scherpbegrensd voordoen.” Hieruit blijkt iu elk geval, dat
do door hem bedoelde kernligchaampjes dezelfde deelen zijn, die later bij
SIMON en liOBlN als kernen worden vermeld.
De waarneming van h a s s e , met k o e l l i k e r , schijnt hiervan te verschillen.
V i r c h o w j zegt, dat de sarcine volgens dezen uit blaasjes bestaat, waarin men
somwijlen een donker centraal ligchaampje zie t, en haalt hierbij eene afbeelding
(fig. 3) van HASSE aan. Men ziet, zegt hij daarbij, zulke figuren zeer
bepaald; maar, gebruikt men sterke vergrootingen, bijv. 850 van het p i s t o r -
sOHlEKsche mikroskoop, dan bevindt men, dat het donkere centrale ligchaam
niet eene verhevenheid, niet een vast ligchaam, maar integendeel een kuiltje
is , vanwaar zieh naar vier rigtingen meer o f minder lange, meer of minder
sterk geteekende groeven, het begin eener nieuwe vierdeeling, uitstrekken.
Indien h a s s e als cel hetzelfde beschouwd heeft als v i r c h o w — en de afmetingen
die hij voor de cellen g ee ft, doen zulks vermoeden — was inderdaad in
het midden niets te vinden, dan genoemd kuiltje tusschen de vier uitpuilende
wanden en het begin der intercellulaire ruimte.
Naast deze voorstelling der sarcine-cel, of liever met haar vermengcl, komt
nu nog eene andere voor, die, wat de omschrijving van het gebiecT der enkele
cel betreft, met de ware toedragt der zaak overeenkomt. Zij is afkomstig
van den eersten beschrijver, g o o d s ir . Deze noemt de kleinste groepen fnis-
') A r c h iv I. p. 264 e. v. Tot mijn leedwezen heb ik het oorspronkelijk stuk van Masse in de
U i t t h e ü m g m d e r Z m e h e r n a lu r f . G e t e lh c la ß niet können raadplegen. De grootte die hij voor de
„cellen” aangeeft is, volgens vvelckee (H e id e u . P fe u jfe r 3 , V. 1S59), 0 , 0 0 1 5 — 0 , 0 0 9 mm.
b fliet omgekeerd de onderdeelen van deze, gelijk uit het refernat van k o b u j z ou moeten worden
opgemaakt. Nog ju ist voof het fifdrukken van dil blad werd ik door de goedheid van inijn
vriend Dr. g u n n in g in staat gesteld het oorspronkelijk stuk van g o o d s i r in M im h . M e d . e t S u rg .
J o u r n a l 1 8 4 2 , te raadplegen, en zijne opgaveii hier in te lasschen, Tevens zag ik, dat genoemde
Bchrijver van de soorten vnn het geslacht Go n ium reeds vermoedt, wat later is aangenomen en op
bl. 4 dezer is iiiteengezet. Hij vergelijkt de S a r c in a dan ook bepaaldelijk met die soorten van Go-
m u m , welke volgens hein tot de planten moeten worden gerekend, terwijl hij liet generisch onderscheid
stelt m „het praedominercn van de cellen over het omhulsel, in het viercellig zijn der
tula, aan nnara, die aan de cellen d e r Diatomeen werd gegeven, ofschoon hij
van zijiiG eerste meening, d at hij met kiezelcellen te doen h ad , door h et on-
(lcr;ioek van de asch na gloeijing, spoedig terugkwam. Hij vergelijkt ze met
de cellen o f bolletjes bij Gonium, de doorschijnende massa, Avaarin zij gelegen
zijn, met de gelei-achtige ,,m a trix ” van sommige Ulvaceae, en het „om-
inüsel” d e r JSfostochineae. Van deze fnistula zegt hij nu v e rd e r, d a t zij ,,uit vier
cellen b esta an , niet gescheiden door doorschijnende ru im te , ma ar eenvoudig
d oor tusschenschotten, gevormd door de Avanden van onmiddellijk tegen elkand
e r gelegen cellen." Als enkelvoudige, maar vohvassen (individuele) sarcine
})üschouAvt hij de plaatjes met zestien fru s tu la , en dus vierenzestig kleinste cellen
{ultimate cells) „Deze 64 ce llen ,” zegt hij, „vertoonen in volkomen A’oor-
AA’erpen geen afzonderlijk onscheidbare kernen. Alieenlijk Avordcn n u en dan
voorAA’erpen g e z ien , die het meest overeenkomen met zamengestelde voorAverpen
(d. i. A’ie r indÎA’id u e le, die op het p u n t stuan zich vaneen te scheiden) doch n ie t,
gelijk d ez e, 2 5 6 , maar 64 la atste cellen b ez itten , terAAujl deze cellen Avederom
een voorkomen hebben, d at n ie t gemakkelijk beschreven Avordenkan, maar
veroorza akt Avordt door vier opake plekken, als o f elke cel op het p u n t sto n d ,
zich in vieren te verdeelen o f binnen haar vie r nieuAve cellen te vormen.
De in d e e e r s t e p l a a t s g e n o e m d e c e l le n o f frustula v a n d e n s c h r i j v e r k om e n
d u s o v e r e e n m e t d e d e e l e n , d i e n a h em h e t m e e s t a lg em e e n a l s d e c e l le n d e r
s a r c in e z ijn opgcA’a t Z i jn e ultimate cells z ijn d e kernen v a n r o b in e n a n d e r e n ,
t e i ’Avijl d e e ig e n li jk e celAA’a n d e n d a t g c n e v o rm e n , Avat d o o r h em d o o r s c h i jn e n d e
m a s s a o f matrix Avordt g e n o e m d '). De l a a t s t e l i jk v e rm e l d e c e l le n m e t Ader o p a k e
p l e k k e n z i jn o o k Aveder c e l g r o e p e n , e n z o u d e n d u s , A’o lg e n s z i jn e t e rm i n o l o g i e ,
e v e n e e n s t o t d e frustula m o e t e n A vorden g e r e k e n d . In e lk g e v a l z o c h t h ij d e
k e r n e n n i e t in h e t m id d e n v a n d e z e - c e l l e n o f A’a n zijat frustula, m a a r b in n
e n d e v i e r a f J e e l i n g e n v a n d e z e , d u s b in n e n h e tg e e n Avij in d e r d a a d a l s d e n
in h o u d d e r e n k e l e c e l h e b b e n l e e r e n k e n n e n .
D i t is n u o o k g e s c h ie d d o o r s o m m ig e a n d e r e n , d i e d e a a n w e z ig h e id v a n
k e r n e n o n tk e n n e n o f a l th a n s m e l d e n , d a t z ij z e n i e t o f s l e c h t s tAA’i j f e l a c h t ig
h e b b e n g e z i e n . H e t v e r s c h i l b e s t a a t d u s n i e t z o o z e e r d a a r i n , d a t d e e e n h e e f t
A v a a rg e n om e n AA'at a a n h e t o o g A’a n a n d e r e n o n t s n a p t i s , m a a r d a a r i n , d a t
iVustula, cn in het iremia van i?ek]punlen inhotul.” Gelijk bekenc! is, beschouwde hij het liychaam als
nog een vlak plaaije, en word de uitgebreidheid in cle derde rigting het eerst door v i r c h o w opgemerkt.
') Tusschen de enkele cellen van elk groepje zag hij die „doorschijnende raassa,” dus den eigen-
lijken celwand niet. Zij wercl daar later, in de meeste gevallen, opgemerkt door r o b in , en gaf
dezen aanleiding tot liet ondersclioiclen van cellen met vier, met doorschijnende ruimte van elkander
gescheiden kernen (zie zijne figuur op PI. IT, fig. c).
1 5