
en doen op die wijze tusschen de celparen, op de piaatsen waar de vlakken
der jongste tusschenschotten die der oudere doorkruisen, vierhoekige ruimten,
¡ntercellulaire kanalen ontstaan, die zieh tusschen de kanten der vier aldaar
aan elkander grenzende cellen uitstrekken (zie o. a. fig. 33—36). Daar in de dieper
liggende deelen van het ligchaam hetzelfde geschiédt als aan de oppervlakte,
en de deelen daar op dezelfde wijze zijn gerangschikt, komen ook de piaatsen
der intercellulaire kanalen in al die lagen met elkander overeen. Te zamen
vormen zij een stel van opene kanalen door de geheele dikte van het ligchaam.
Daar verder in de drie rigtingen hetzelfde plaats heeft, ontstaan er
in het geheel drie stelsels van kanalen, die tusschen de kanten der cellen verloopen,
en elkander aan de hoeken van deze loodregt doorsnijden.
Deze kanalen kunnen niet zonder beteekenis zijn voor het leven van het
ligchaam. Het vocht waarin de sarcine leeft en Avaaruit zij zieh dus ook voedt,
door deze kanalen capillair werdende opgezogen, komt onmiddellijk met al de
cellen, ook de meest naar binnen gelegene, in aanraking, terwijl het zieh anders
slechts langzaam, en van cel tot cel, door osmose in het ligchaam zou
kunnen verbreiden. Zonder twijfel draagt deze omstandigheid bij tot de snelle,
en vooral ook tot de zeer regelmatige ontwikkeiing der sarcme in al hare deelen.
De intercellulaire kanalen moeten nog eene andere beteekenis hebben in de
geschiedenis van het ligchaam, namelijk in zooverre zij den zamenhang tusschen
de cellen en celgroepen verminderen, en daardoor aan de splitsing der
ligchaampjes bevorderlijk zijn. Reeds bij eene oppervlakkige beschouwing van
de voorwerpen of van de afbeeldingen (PI. II) valt in het oog, dat de inter-
cellulaire ruimten in het algemeen wijder zijn, naarmate zij längs de grenzen
van celgroepen van eene hoogere orde gelegen zijn. Terwijl b. v. in het midden
eener groep van vier cellen de intercellulaire ruimte zieh of in het geheel
niet of als een naauAv zigtbaar stipje vertoont, heeft zij daar, waar vier zoodanige
groepen elkander ontrnoeten, eene duidelijk merkbare wijdte, die weder
aanmerkelijk grooter is bij de intercellulaire ruimten in het midden van
vier groepen, elke van zestien cellen in een oppervlak. Evenzoo is het ook
met die intercellulaire ruimten, welke op andere, onderling overeenkomstige
piaatsen längs de grens der hoofd- en ondergroepen gelegen zijn. Aan de
grensvlakken der hoofdgroepen is dus de direkte verbinding betrekkelijk op
meer punten afgebroken dan aan die der onderafdeelingen. Indien dus een
uitwendig aangebragte kracht den zamenhang tusschen de deelen van het
ligchaam tracht te verbreken, zullen de hoofdgroepen betrekkelijk minder
Aveerstand bieden en van elkander kunnen gescheiden Avorden, terAvijl bare
onder-afdeelingen nog aan elkander verbonden blijven.
Meer onmiddellijk moet de oorzaak voor de regelmatige splitsing der ligchaarapjes
Avorden gezocht in de successieve ontbinding d e r moedercelwan-
deii, waarbinnen de celgroepen van verschillende orde zijn gevormd. Elk
Aveefscl, d at zieh d oor successieve celdeeling ontwikkeld heeft, bestaat eigenlijk
u it een aantal cellen van verschillenden ouderdom en g ro o tte , die
elkander insluiten. De jo n g ste cellen liggen tw-ee aan twee besloten binnen
den Avand d e r moedercel d oor Avelker verdeeling zij o n tsto n d en ; deze zijn
Aveer twee aan twee omgeven door de celwanden d e r vorige g en e ra tie , zoodat
ten slotte de Avand d e r zeer v ergroote priinitieve cel al de volgende generatien
binnen zieh besloten houdt. In enkele geva llen, gelijk bij sommige
draadAvieren, kan men werkelijk een aantal van zoodanige elkander omvattende
celwanden als afzonderlijke lagen onderscheiden. Meestal echter zijn
slechts een p aa r van de jo n g ste nog duidelijk aan te Avijzen en verliezen
de overige zieh in de gewone verdikkingslagen van den Avand. Bij de sarcine
b espeurt men evenzoo slechts de tegeiiAvoordigheid van de Avanden der
uaastvorige gene ra tie , en Avel do o r h et verschil in dikte van het tussehenschot,
d at d oor de Avanden d e r jo n g ste cellen alleen gevormd Avordt, en de overige
deelen van den Avand, waaraan eene van h aa r met de moedercel deel heeft.
Welk lo t de moedercelwanden v e rd e r o n d e rg a an , terAvijl de binnen h a a r besloten
celgroep v o o rtd u ren d in zamengesteldheid en omvang toeneemt, kan in
zoodanig geval niet direkt Avorden waargenomen. Andere gevallen ech te r, waarin.
de wanden lan g e r o f k o rte r tijd afzonderlijk zigtbaar blijven en Avaarin men
hunne verande ringen met zekerheid kan v o lg en , hebben eene stofwisseling leeren
k ennen, Avaarbij de cehvanden, van binnen telkens door jo n g e lagen vernieuAvd,
in de b u iten ste , oudste deelen, van lieverlede aan vernietiging Avorden prijs
gegeven. E r zijn gev a llen , Avaarin de raoedercelwand, bij het in omvang to enemen
d e r binnen b aa r besloten cellen, vaneenscheurt. De cellen d e r Diatomeen,
die d e r Oedogonien, de zoo merkwaardige paraphysen van Diphyscium
foliosum, sommige Palmellaceön, leveren daarvan duidelijke voorbeelden. Voorts
is in vele gevallen duidelijk, d at de oudere w an d en , hetzij vaneengescheurd
o f aanvankelijk over de g ro o te r Avordende oppervlakte u itg eb reid , eene o n tbinding
o n d erg aan , Avaardoor zij ten slotte geheel verdAvijnen, of, zoo als
men h et n o e in t, AVorden opgelost. De cellulose gaat dan \’a a k , als eerste trap
van ontbinding, to t eene minder zamenhangende, geleiachtige massa o v e r,
die v o o ra l bij vele lagere Algen Avaargenomen w o rd t, hetzij onder den vorm
A'an schceden en an d e rz in s, o f als eene schijnbaar vormlooze g elei, maar
Avaarin de oorspronkelijke s tru k tu u r, bij n ad e re beschouwing, vaak nog duidelijk
te herkennen is. Ook bij hoogere planten ontbre ekt h et n ie t aan
voorbeelden van eene dergelijke oplossing d e r celwanden. Men denke slechts
aan het AA’eefsel van de antherenholte, door Avelks oplossing de daarbinnen