
dezelfde deelen door de waarnemers verschillend zijn opgevat- Zonderling is
hot zeker, dat dit verschil van opvatting zoo herhaaldelijk is over het hoofd
gezien.
In het Plandboek der pathologische histologie van w e d l (1853), vertaald en met
aanmerkingeu en bijvoegsels voorzien door s c h r . \ n t en z e em a n (1 8 5 5 ), wordt,
zeer juist, de kleine groep van vier cellen niet als enkele cel maar als uit vier
cellen bestaande afgebeeld (fig. a) en beschreven •); ook de afmeting der cellen
(0,005 tot 0,005 mm.) is tamelijk wel in overeenstemming met die opvatting.
Schrijvers vermelden, dat zij in die cellen geen spoor van korreltje hebben
kunnen Avaarnemen, in tegenstelling met de opgaaf van s im o n , Avelke echter,
gelijk Avij zagen, op eene geheel verschillende opvatting berust.
Nog in d e m e e r r e c e n t e v e r h a n d e l i n g v a n welcivER - ) , b e l a n g r i jk zooAvel
w e g e n s d e e ig e n A v a a rn em in g e n a l s h e t u i t v o e r i g h i s to r i s c h o v e r z i g t , Avordt
h e t z e l f d e m i s v e r s t a n d o m t r e n t d i t p u n t a a n g e t r o f f e n . „ E e n k e r n d e r s a r c in a *
c e l ,” h e e t h e t , „ h e b i k . n i e t g e z i e n , e n A v a n n e e r v e r s c h i l l e n d e s c h r i j v e r s , Mü l l
e r , SIMON, ROBIN e n a n d e r e n e e n k e r n v e rm e l d e n , h a d d e n z ij Avel, g e lijk
r e e d s AnRCiiow v e rm ö e d d e , h e t b e g i i i d e r b o v e n b e s c h r e v e n k r u i s d e e l in g v o o r
o o g e n .” W i j h e b b e n g e z i e n , d a t d i t z e k e r m e t g e e n v a n d e h i e r g e n o e m d e s c h r i j v
e r s h e t g e v a l is .
Het kruis, als begin der kruisdeeling Avordt ook hier als eigenschap der
enkele cel gegeA’en, dus het groepje als enkele cel opgevat. Merkwaardig is de
nadere beschrijving in de noot bij pag. 209. „De buitenste omtrek der cel,
gelijk mede de beide kruisbalken, vertoonden zich lichtgroen, daartusschen
zag men vier bruingele vlekken.” Schrijver voegt er bij, dat deze kleureri
hem toeschenen niet in het voorAverp maar in de chroraasie van het lenzen-
stelsel gelegen te zijn. Een weinig scherper objectief, en vooral de reac-
tie op cellulose zou hem in dien omtrek en de kruisbalken de celwanden, in
de bruingele vlekken den inhoud der enkele cellen hebben doen herkennen.
Nu wordt echter dit kruis door hem niet voor alle cellen opgegeven. Onder
geheel vrij voorkomende ceUen zag hij sommige, die zeer klein, andere die
grooter Avaren ; evenzoo merkte hij op, dat sarcine-ligchaampjes, uit hetzelfde
getal cellen zamengesteld, in grootte verschilden. Die grootere cellen beschouAvt
hij als de volwassene, en bepaaldelijk bij deze werd door hem het kruis
Avaargenomen, niet bij de kleine (die met onze enkele ccllen overeenkomen).
') Van celwanden en verdere bijzonderheden wordt in de zeer korte beschrijving geen gewag ge-
niaakt. Vreemd is het, dat het geheele ligchaam hier beschreven wordt als m e e s ta l uit slechts vier
cellen te bestaan, hetgeen door niemand anders (behalve door s im o n , maar als gevolg van verschillende
opvatting) aldus wordt opgegeven.
2) Hen'le Ü ppEUFfER, Z e its c h r if t f ü r R a tio n e lle M e d iz in .Se Serie. V. p. 199 e. v. 1859.
Het onderscheid, dat schrijver maakt tusschen kleinceUige en grootcellige
ligchamen, is analoog aan hetgeen g o o d s i r maakt tusschen gewone ligchaamp-
jcs met 64 „laatste cellen” en de zoodanige waar deze „elk vier opake vlekken,
het begin eener vorming van nieuwe cellen” vertoonen; alieenlijk beschouAvt
GOODSIR den eerstgenoeinden, w e l c k e r den laatsten als den volwassen toestand.
Dit onderscheid moet zijne oorzaak hebben in een verscbillend voorkomen
der ligchaampjes o f van hare verschillende oppervlakken. Het schijnt
mij to e , dat de scherpe^blik dezer beide waarnemers een onderscheid heeft gezien,
ofschoon dan ook anders opgevat, tusschen hetgeen Avij „oppervlakken
in rust,” en „oppervlakken in den toestand van verdeeling” hebben genoemd.
In de eerste (die dan overeenkomen met de grootcellige van w e l c k e r , schijnt
ieder groepje door hen als enkele cel beschouAvd te zijn, in de tweede daarentegen
(de kleincellige van w e l c k e r ) de enkele (namelijk zich verdeelende)
cellen, die zich inderdaad in deze oppervlakken iets duidelijker gescheiden
vertoonen, als afzonderlijke cellen, natuurlijk zonder .kruis, te zijn opgevat.
Hierbij moet Avorden opgemerkt, dat zijne opgaven van de grootte der cellen
en A’an de zamengesteldheid van het ligchaam, passen op die „kleinere cellen,”
op de „Produkten der laatste splijting,” niet gelijk bij r o b i n , op de
groepen van vier cellen ’).
Ten slotte moet hier nog eene, van de vorige aÎAvijkende, opgave omtrent
kernen, van f r e r i c h s , AA’orden vermeld. Deze zag ^) de ontwikkeiing der sarcine
bÿ honden, met kunstmatige maagfistels. Enkele ronde cellen, V400'”—
‘/ 300"'(0,0057 mra—0,0075 mm) groot, ondergingen eene kruisdeeling, waarbij
de enkele velden, eerst %öo— V550'” groot, later tot de grootte der oorspronkelijke
cel aangroeiden en zich daarna op gelijke Avijze verdeelden. „Opmer-
kensAvaardig,” zegt hij, (pag. 140) zijn vormen, Avaarin de kleinste afdeelingen,
in plaats van, zoo als gcAvoonlijk, volkomen beider te zijn, een fijn
korreltje bevatten, waardoor de oppervlakte een gekorreld voorkomen verkreeg.
Schrijver laat in het midden, o f aan deze korreltjes de beteekenis van kernen
toekomt of niet. Het is uit de beschrijving cn uit de bijgegeven afbeeldingen
(fig. 5) inderdaad niet wel met zekerheid op te maken, of dit korreltje een
celkern, dan wel de geheele gecollabcerde celinhoud geweest is; maar zooveel
is duidelijk, dat met de „kleinste afdeelingen” werkelijk de enkele cellen
zijn bedoeld, zoodat ook hier niet het centrum der kruisdeeling verkeerdelijk
voor een kern kan zijn gehouden.
') Waarschijnlijk zijn deze metiiigeu en tellingen met eene andere (minder sterke) vergrooting dau
de bedoelde waarnemingen aangaande de constitutie der ccllen verrigt.
2) H a e s e r s A r c h iv . X , p. 1 7 5 , e. v. 1848.