
men nog onder (16—32), en de drie eerste, die men in de kolom (32—64)
met een * geteekend aautreft, zijn door een to groote gaping van de overige
afpscheiden, dan dat zij, bij de vraag naar de normale ontwikkeiing, als beslissend
kunnen worden beschouwd.
In de reeks (32) komen eenige gevallen voor, die, gelijk reeds vroeger vermeid
is, met het overig verloop in die reeks niet overeenstemmen. Het'geval 22 /•,
17.“ * komt mij voor, onder aan de reeks (1 6 -3 2 ) to moeten worden geplaatst,
als grensgeval waarin de celdeeling reeds voltooid is, eu hetgeen abusievelijk
onder 32 is gebragt. Evenzoo is het waarschijnlijk, dat de verdere afwijkende
p v a lle n in d ie s e r ie :2 3 ,a , 18.a*;24,.., H) i r f , 19.“ *, op Immie rcspec-
tieve piaatsen in de reeks (3 2 -6 4 ) raoeten worden iiigelascht, als gevallen,
waar de nieuwe celdeeling reeds had moeten plaats hebben, maar langer dan
gewoonlijk uitgebleven is. Tot toelichting diene het volgende. Het°is ihet
waarschijnlijk, dat in eene en dezelfde cel twee verdeelingen elkander onmiddellijk
zullen opvolgen, of liever, dat de twee cellen, door verdeeling ontstaan,
terstond na hare wording, eene nieuwe verdeeling zullen ondergaan. Voor
het geheele oppervlak daarentegen kunnen de celdeelingen in beide rigtingen
elkander wel zonder eenig oponthoud opvolgen, indien namelijk, gelijk b ijd e
sarcine gewoonlijk wordt waargenomen, de cellen zieh niet alle tegelijk, maar
successievelijk verdeelen. In dat geval blijft voor elke cel afzonderlijk een
zeker tijdsverloop van groei tusschen de beide verdeelingen over. Indien nu,
in bijzondere gevallen, de celdeeling overal in het oppervlak gelijktijdig of
bijna gelijktijdig plaats grijpt, zal dat kleine tijdsverloop voor al de cellen te
gelijk invallen en dus voor het geheele oppervlak. als bij uitzondering, eene
kleme tijdruimte worden opgemerkt, gedurende welke het voile aantal cellen
m de eene rigting v o rh an d e n is en de celdeeling in de andere rigting nog
met IS aangevangen. Zoodanige oppervlakken kunnen, wanneer de w'aarnemin-
gen zonder voorafgaande kennis van het verloop. geschieden, gelijk hier het
geval was, ligtelijk onder die, welke 32 cellen in ru st bezitten, worden gerangsohikt.
Alieenlijk dan, wanneer het verschil in dikte tusschen de jongste
schotten en de naastvoorgaande nog duidelijk het zeer reconte van de celdee-
ling verraadt, zal de dwaling kunnen worden vermeden.
Analoog aan deze verklaring van de afwijkende gevallen onder (32), komt
het mij voor, dat de gevallen 19 F, 16 l> *; en 20 k, 17 i< • boven aan de reeks
(3z 64), van de volgende door eene gaping van 3.« afgescheiden, maar ge-
noegzaain overeenstemmende met de laatste gevallen onder (16—32), als afwijkende
gevallen moeten worden beschouwd, waar de celdeeling in de tweede
rigting op een vroeger tijdstip met betrekking tot den groei dan vewoonlijk
IS aangevangen. Omtrent het geval 1 9 ^ 1 6 r * wordt dezo gissing bevestigd
door de gelijktijdige waarde van de lengte der derde zijde. Dit behoort namelijk
tot een der ligchaampjes, die in al de drie oppervlakken zijn waargeno-
men, en waarvan de andere o p p e r v l a k k e n (do bovenste in de kolommen 16 en
Ig—32), evenmin op die piaatsen in het verloop passen. Het eerste geval
eindelijk in kolom (3 2 - 6 4 ) , n. 1. 1 8 ^ , 1 8 ,.* moet worden beschouwd als
eeu, waarin de zijde, welke door de jonge celverdeeling niet wordt aangedaan,
in ontwikkeiing is achtergebleven, en bij normale ontwikkeiing 23 g zou
hebben bedragen; evenzoo het tweede geval met gelijke zijden 1 5 ,., 1.5,.
onder de kolom (16), als eene afwijldng tusschen de verhouding der twee rijden,
door versnelde toenemiug in do eene, of vertraagden groei in de andere rigting.
Do overige gevallen wijken slechts weinig of in het geheel niet af van het
normale verloop, dat uit hunne gezamenlijke beschouwing kan worden afgeleid.
Wij kennen nu de geschiedenis van een oppervlak, dat, na twee celdeelin-
gen in elke rigting te hebben ondergaan, waardoor het aantal cellen 16 go-
worden is, eene période van ru st doorbrengt, vervolgens in elk der beide
rigtingen eene derde celdeeling ondergaat, om daarna, gedurende eene nieuwe
période van ru s t, wederom alieenlijk verschijnselen van groei te vertoonen.
De vroegere en latere geschiedenis van dat oppervlak wordt uit den waargenomen
c%lus onmiddellijk afgeleid. Wij moeten nu nog de ontwikkeiing leeren
kennen, die de beide andere paren van oppervlakken gelijktijdig ondergaan,
ten einde de geschiedenis vau het geheele ligchaam te kunnen zamenstellen.
Die beide paren van oppervlakken vormen grensvlakken aan het bekende,
en derhalve is het verloop van groei en celdeeling voor beide in ééne rigting
gegeven. Bij de tabel op pag. 29 kunnen wij d u s , naast de geschiedenis van
het oppervlak BO, die van ééne zijde der oppervlakken A B en A C onmiddellijk
invullen. Bovendien weten wij, dat iii de rigting der rib A eene celdeeUng
moet plaats hebben in de période, gedurende welke geene celdeeling geschiedt
in de rigtingen B of C. Bepalen wij ons vooreerst to t het oppervlak'A B.
Analoog aan onze benoeming in de tabel der celdeelingen (pag. 20) is dit
oppervlak bij B C ééne celdeeling voorult, en verkeert in den toestand
(1 6 -3 2 ) , terwijl het oppervlak B C 16 cellen in rust bezit. In de volgende
période heeft de celdeeling plaats lu de rigting der zijde B, die ook eene
zijde is van het oppervlak A B . Dit verkeert dus, gedurende die penode, m
den toestand (82—64). Hierop volgt eene période van ru st (64), en daarop
eene nieuwe celdeelingsperiode. De tahel wordt dus, wanneer wij de celdeeling,
die eene zijde treft, telkens aanwijzen door eene liggende streep onder
de cijfers, die haren groei gedurende die période uitdrukken, voor de op-
pervÎakkcn A B cn B C de volgende: