
Onder de soorten van oppervlakken, die de ligchaampjes der sarcine, naar
hetgeen wij bevonden hebben, moeten bezitten, zijn nu nog twee, welke niet
onmiddellijk in de gegeven waarnemingen zijn vertegenwoordigd. Het zijn d ie ,
waarvan de toestand wordt uitgedrukt door 32—64 en 16— 3 2 , de oppervlakken
tusschen de längste en kortste rib der ligchaampjes I en III. Ofschoon Avel
niemand, na het behandelde, twijfelen zal aan hun bestaan op de hun aange-
Avezen plaats, laat ik hier een tiental Avaarnemingen vo lg e ii, betreffende oppervlakken
van de eerstgenoemde soort en verkregen door ligchaampjes, Avelkc,
aan zieh zelve overgelaten, een bovenliggend oppervlak met 64 cellen in rust
vertoonden, om de längste zijde van dat oppervlak te doen oniAventelen.
M E T I N G E îsh
CELLEN.
32—64
Längste z ijd e . kortste z
T A B E L 3 .
2 6 18
2 7 ........................................18
2 7 ........................................19
2 3 ........................................23
2 9 ........................................19
2 9 ........................................23
3 2 ........................................33
3 2 ........................................24
3 5 ........................................ 24
Deze waarnemingen beantwoorden genoegzaam aan het verloop
3 2 -G 4
2 Η 3 t ................................. 17— 23
om het werkelijk bestaan daarvan, voor zoover noodig, aan te wijzen. Aangaande
de metingen zelve echter eene opmerking. De naauwkeurige waarneming
wordt hier bemoeijelijkt door de dikte der ligchaampjes ; de mindere doorschij-
nendheid, en daardoor mindere duidelijkheid van de afzonderlijke deelen, maakt ,
dat men zieh niet altijd met voldoende zekerheid overtuigen kan , of het oppervlak,
dat men waarneemt en meet, volkomen evenwijdig is aan de vlakte van
het gezigtsveld. Een meer belangrijk bezwaar ontstaat door de omstandigheid,
dat het ligchaampje, hetgeen men door eene ligte drukking op het dekglaasje
oui de bepaalde as heeft doen omwentelen, zeer dikwijls weder in den vorigen
stand terugwentelt, zoodra men de drukking op het dekglas wegneemt en
dus een tegengesteld stroompje in het vocht teweegbrengt. Meermalen is men
dus genoodzaakt, met de eene hand die drukking te blijven onderhouden,
terwijl men het voorwerp met de andere hand afteekent. Men kan alsdan ook
niet vooraf, zonder camera lucida, nagaan of het vlak dat men sohetst, he-
hoorlijk evenwijdig is met liet gezigtsveld, maar moet zulks doen met hot
zwakkere licht, dat de camera lucida doorlaat. Hierbij komt eindelijk, dat
m en, het voorwerp met de eene hand in den gewenschten stand in evenwigt
houdende, kleine schommelingen niet geheel vermijden kan. Aan deze schom-
melingen meen ik bepaaldelijk te moeten toeschrijven, dat de kleinste zijde
doorgaande 1 of 2 i< grooter is gemeten, dan zij volgens het vroeger opgemaakt
verloop zou moeten zijn. Op de grootste zijde, waarom de wenteling
geschiedde, kunnen zij niet van invloed zijn geweest. Deze beantwoordt dan
ook vrij goed aan het berekende verloop.
Gelijk vroeger is medegedeeld, werden een vijftal ligchaampjes, door successieve
omwenteling, aan alle drie oppervlakken-waargenomen en gemeteu.
Wij zullen deze ten slot.te nog beschouwen, ook omdat wij omtrent een van
hen (pag. 31) nog eene nadere verklaring schuldig zijn. De toestanden en afie
oppervlakken A v a r e n de volgende
f l 1 6— 32 ft 3 2 ft 3 2— 6 4 f l
16 . . . 13V.2 . . 19 . . . 16
17 . . . 1 3% . . 23 . . . 17
17 . . . 15 . . . 24 . . . 17
18 . . . 16 . . . 23 . . . 18
20 . . . 16 . . . 24 . . . 20
De vier laatste passen in het verloop, dat voor de ligchaampjes der klasse
II is gevonden en stellen van dat verloop verschillende phasen voor. Het eerste
past evenwel in dat verloop niet. Al de zijden zijn daarvoor te klein. Wij
kmmen het niet anders met het normale verloop in verband brengen, dan
door aan te nemen, dat de celverdeeling hier, ten opzigte van den groei,
vroeger dan gewoonlijk, heeft plaats geliad. Verdubbelen wij de kortste zijde,
dan wordt het ligchaam
(3 2— 64) (6 4 ) 3 2— 64
( 1 .) . . . 16.11 2 3(1 19.11 16/<
en dan past het, ivat de verhouding der ribben betreft, in de reeks der vier
andere, achter n°. 4., iu deze orde:
:!2 — 64 3 2— 04 64
19 (I * 16 25 ... 19 ...
Alieenlijk heeft dan de celdeeling reeds plaats in de rigting der rib, die