
Niet zelden zag ik z e lf in de enkele cellen den geheelen inhoud min
o f meer graiiuleus zamengctrokken. Doch bovendien kwam, bij gebruik van
scherpe lenzenstelsels van zeer k ö rten b randpuiitsafstand, en bij de günstigste
verlichting, ook binnen de schijnbaar geheel heldere cellen een afzonderlijk
centraal deel vo o r den dag. Het eerst zag ik v ie r eenigzins donkerc
stipjes, die in h et midden d e r cel regelmatig in eeu vierkant Avaren geplaatst ;
tusschen deze verried zich de tegenAvoordigheid van een sterk lichtbrekend
ligchaam, Avaarvan evenAvel de grenzen aanvankelijk slechts ze er twijfelachtig
Averden Avaargenomen. Na behandeling d e r voorAverpen inet iodium ziet men d it
alles iets gemakkelijker (PL II, fig. 45). Bij voorAverpen, die g edurende 24
u ren in eene oplossing van karmijn in niet te s terk potaschloog hadden gele
g en , Avaren de vier stipjes duidelijker geworden, doch tra d h et sterkbrekend
ligchaam daartusschen min d er duidelijk v oor den dag (PL II, fig. 37, 38). In
inet sterke re potasch o f s a lp e te rzu u r alleen, o f d aa rn a met het reagens van
scnuLz behandelde voorAverpen zag ik daa rentegen somAvijlen duidelijker een
c entraal ligchaam, d at zich enkele malen scherp begrensd en ro n d vertoonde
(fig. 35) ande re malen n o g met donkere vlekjes aan de vier hoeken (fig. 43,
44). Bij lan g er v erb lijf in dc genoemde stoffen Avas alles verdwenen o f althans
ze er flaauw begrensd geAvorden (fig. 4 0—42). Uit deze waarnemingen meen
ik te moeten b esluiten, d a t zich in de cel een centrale kern b ev in d t, omgeven
door acht regelmatig geplaatste k o rreltjes, d ie , wegens b a re kleuring
d o o r k arm ijn , stikstofhoudend — o p h o o p i n g e n van- p r o t o p l a s m a ? Avelligt
de u itgangspunten van sapstroornpjes? — schijnen te wezen. Bij cellen in
verdeeling zag ik deze vier stipjes in een langen regthoek g eplaatst, o f zes
stipjes, Avaarvan dan twee in h et mid d en , of eindelijk in elk d e r nieuwe cellen
v ie r , hetgeen dus Avijst op eene verdeeling van den kern bij de celdeeling.
Eens heb ik gemeend, eene verdeeling van kern en inhoud binnen de cei
AA'aar te n em en , zo n d e r d a t tegelijk tusschenschotten in de cel Avaren g ev o rm d ,
namelijk een ligchaam met buitengewoon groote c e llen , in elke Avaarvan zestien
van de genoemde stipjes Averden gezien (fig. 46). Ik b rag t dit in v erband
met eene mogelijke vorming van sp o rid ien , doch k o n , Avelke moeite ik mij
g a f, geen tAveede voorwerp Aunden d at e r op geleek; deze geheel alleenstaande
AA’aarneming deel ik dus niet zonde r eenigen tAvijfel mede, en alieenlijk om
ook de aandacht van ande ren op d it p u n t te vestigen. Tot nu toe is geene
andere vermenigvuldiging d e r sarcin e, dan die door verdeeling bekend.' Ook
AYELCIOER z a g , in een ze er zuiver object van urinensarcine, niet an d e rs dan vrije
cellen, gelijk aan d ie , Avelke in h et ligchaam met elkander v erbonden v o o i-
komen, geen daarvan verschillend seminium.
Ten slotte rijst de v ra a g , of de sarcine a l dan niet als eene planteusoort
op zich zelve moet Avorden beschouAvd, en zoo j a , Avelke plaats h aa r in het
plantenrijk toekomt. M ü l l e r ') houdt het er v o o r, d at men in h et algemeen
met de Studie d e r p arasieten op een v erkee rden Aveg is , en d at de sarcine,
me t de groene materie van Priestley, vele Proîococcus-vovmQn en de schimm
e is , moet Avorden beschouwd als p ro d u c t van scheikundige menging, als
celvorming, n ie t als p la n t, „Avaaronder men toch een zelfstandig organisme,
in zijn eerste ontstaan onafhankelijk van uitwendige invloeden te v ersta an
heeft.” Over beide deelen van deze stelling zou men in uitvoerige discussie
k unnen treden. Hier zij h et voldoende op te m e rk en , d at h et ontsta an van
ce llen , onafhankelijk van ande re ceilen en enkel als p ro d u c t van scheikundige
menging, nog nimmer in e t zekerheid geconstateerd is , en d at e r ook hiervoor
geene feiten Avorden aangevoerd.
S i m o n ^) deelt Avaarnemingen mede, Avaaruit hij afleidt, d at de sarcine uit
gistcellen ontstaat. Hij vond namelijk gistcellen en sarcine bij elk an d er, en
on d er de ee rste zulke v o rm en , als hem toeschenen zich onmiddellijk aan de
jo n g ste toe standen d e r sarcme aan te sluiten. T o t eene gelijke uitkomst kAvain,
eenigen tijd la te r , ook Dr. g r a m e r ’’). Hij tra ch tte de sarcine kunstma tig te
v e rk rijg en , e n , uitgaande van de proeven van sc h lossberger die een neg
a tie f re su lta a t hadden op g elev erd , meer naauAvkeurig de omstandigheden na
te bootsen, onder Avelke de sarcine in de maag voorkomt. Daar do o r avilson,
bij tegeiiAvoordigheid v an sarcme, veel z o u tz u u r, me lkzuur en vooral azijn-
zuLir Avas aangetroffen, do o r bell en h a s s e eveneens een g ro o t gehalte aan
vrije z u re n , d oor schloss b e r g e r zelven veelal a z ijn zu u r, soms me lk zu n r, en
bovendien b o te rz u u r, soms v a le ria an zu u r, Averden verschillende fleschjes met
v ie r oncen suikeroplossing en een drachme v ersehe gist gevuld, en bij h et eene
a z ijn zu u r, h et ande re b o te rz u u r, me lkzuur of valeriaan zu u r gevoegd. Deze
fleschjes werden g ed u ren d e een geruimen tijd aan de lucht blootgesteld,
onder zooveel mogelijke afwering van s to f en bij eene tem p e ra tu u r van
*} Botau. Zeit. 1 8 4 7 , p. 272.
2) Aüiiciiows Archiv. I I , p. 3 3 1 , tab. I, fig. 1— 7. 1849.
5) Tijclsciiiift der Ned. Maatscli. tot bevord. der Geiieeskaiist 1850 p. 210.
% Archiv. V. iiosEii u w ü n d k u l i c h VI, 1847. De ineeniiig, körten tijd te voren geuit (w ü b t .
Corresp. B l a t t . 1846 1. c.) dat de sarcine uit oiulede spierbundeis zou kunnen ontstaan zijn, is hier
verlaten, na een meer naauwkeurig onderzoek. ßelialve gist werden door hem in het vocht gebragt
verschillende stoflen, die als spijzen in de maag worden opgenomen, doch zonder dat hij sarcine
zag ontstaan. Hij houdt haar voor plantaardig, maar niet als ontledingsproduct van plantenweefsels,
die als spijs in de mang voorkomen, daar geen van deze eene dergelijke structuur als de sarcine
vertoont.