
of wel; terwijl de cel in eene rigting C van de gemiddelde grootte 2,75 tot
3 , 3 7 % in eene andere B, loodregt op de vorige, van 3,37’% tot 4,25 ,«
aangroeit, neemt zij in eene derde rigting A , loodx-egt op de beide vorige,
toe van 4,25 tot 5,50/<, en ondergaat inmiddels eene celdeeling in die rigting
door de vorming van een tussehenschot, loodregt op het midden van
laatstgenoemde as.
De geschiedenis der verdere cellen, welke uit de verdeeling der eerste g e boren
worden, en zoo ook die van de cellen, welke in de latere perioden
ontstaan, Avordt op dezelfde AA’ijze eenvoudig door de geschiedenis van het
geheele ligchaam gegeven, indien men slechts in aanmerking neemt, dat elke
c e l d e e l i n g voor de afzonderlijke cellen dezelfde beteekenis heeft als eene
s p l i t s i n g heeft voor het geheele ligchaam. Het aantal Avmrdt daardoor telkens
verdubbeld, maar de afmetiiig der afzonderlijke voorwerpen, in de rigting
Avelke door de deeling getroffen Averd, tevens tot op de helft teruggebragt.
Dit in het oog houdende, Avordt de geschiedenis der cellen voor 4 achtereen-
volgende perioden:
PERIODE.
1—2 Cellen.
RIGTINGEN’ :
A . . . . 4 ,2 5 — 5,50
B , . . . 3 , 3 7 i/ ,— 4,25
C . . . . 2.75 — 3,37 %
2d e PERIODE.
2—4 Cellen.
F
2,75 — 3,37>/2
4 .2 5 — 0 ,5 0
3.37V->— 4,25
SGe PERIODE. 4«!e p e r io d e .
4—8 Cellen. 8 - 1 6 Cellen.
ft fi
3,37V-.— 4,25 4.2.5 — 5 .5 0
2 ,7 5 — 3,37'/2 3.37'%— 4,25
4 .2 5 — 5,50 2,75 — 3.37'/2
In elke d e r opvolgende perioden heeft eene celdeeling p la a ts , en A’erschijnt
d aa rd o o r eene nieuAve generatie van cellen. In elke heeft men een aanAvas
A'oor de enkele cellen, in eene rig tin g A’an 2,75 to t 3,87'% i“ , in eene tAveede
loodregt d aa ro p , van 3,37'/2 to t 4,25 in eene d e rd e , lo o d reg t op de beide
A’orige, van 4,25 to t 5,50 ft; telkens heeft men in den loop d e r periode eene
deeling, do o r middel van tusschenschotten loodregt op h e t midden d e r längste
as. H et v e rsch il, d a t men in de opvolgende p erioden Avaarneemt, is hierin
g elegen, d a t de län g ste , gemiddelde en k o rtste as d e r cellen nu me t de e en e,
dan met de ande re vaste rig tin g van h et ligchaam zamenvallen, en regelmatig
in de drie lo o d reg t op elkander gerigte standen omwisselen. E c rst in de
v ie rde p e rio d e , d us bij het begin van een nieuAven cy c lu s, zijn ook die rig tingen
Aveder dezelfde als in het beg in , en heeft men ach t cellen in voltnaakt
denzelfden toe stand als de enkele cel in de ee rste periode.
Op elk oogenblik zijn de afmetingen d e r cnkolc cel in de drie rigtingen
verschillend, en e\’enzoo is de aanwas, voor een zelfde tijd v ak , in de drie rigtingen
ongelijk. Indien men ech te r, in elke rigting, den groei d e r cellen,
onafhankelijk van de celdeeling in de ande re rig tin g en , als één doorloopend
geheel beschouAvt, b c sp eu rt men een zeer regelmatig en v o o r a l de drie rig tingen
gelijk verloop. Eene zelfde aanvangsgrootte Avast te lk en s, in den loop
v an drie opvolgende p erio d en , do o r dezelfde tusscheiiAvaardijen, to t het dubbele
b edrag a a n , en Avordt dan a ltijd , door d ee lin g , Aveder to t h et oorspronkelijk
b ed rag te ru g g eb rag t. Wij zien d u s , in overeenstemming met hetgeen Avij
omtren t h et geheele ligchaam leerden kennen, d at ook bij de enkele cellen
de ontwikkeiing in dc drie rigtingen volgens eene en dezelfde Avet geschiedt.
De d rie ongelijke aanAvassen, Avclke bij elke cel in d e drie rigtingen gedurende
hetzelfde tijdsverloop Avorden A\’a a rgenomen, zijn drie verschillende phasen
A'an eene zelfde ontwikkeiing. Er is geen verschil in de wet van ontAvikkeling
A'oor de drie rig tin g en , maar een verschil van phase, tengevolge d a a rv an , dat
dc ontAvikkeling in de eene rig tin g , even als Avij bij h et geheele ligchaam zag
en , die in de beide ande re zooveel v o o ru it is , als aan de ontAvikkeling van
ééne en twee perioden beantwoordt.
In elke rig tin g ontinoet men telkens eene aanvangsgrootte, aan de pas in die
zelfde rigting verdeelde moedercel o ntleend, en drie elementen A’an aaiiAvas, Avelke
in drie perioden v erkregen Avorden, Doch de enkele cel bestaat als zoodanig slechts
ééne periode. ïerAvijl h et tweede en derd e element van den aanAvas Avorden
v erkregen, is de oorspronkelijk enkele cel in de beide ande re rig tin g en reeds
Aveder v e rd e e ld , zoodat die beide elementen vallen in de geschiedenis van
tAvee nieuAve generaties van cellen. Van die tAvee generatien ontA’an g t de
ee rste, in bovengcnoemde rig tin g , te rsto n d bij h aa r ontstaan de g ro o tte , Avelke
aan de aanvangsgrootte, v erm eerd erd m e t h et ee rste element van den aanAvas,
beantAvoordt; gedurende de periode van h aa r bestaan Avordt daaraan het tAveede
element toegevoegd. De cellen d e r derde generatie hebben dus in die rigting te rstond
eene g ro o tte , beant-Avoordende aan de aanvangsgrootte met tAvee elementen
van den aanAvas. Zij hebben e r zelve nog slechts het derde element aan toe
te voegen, en ondergaan dan dee lin g , AA'aardoor eene vie rde g en e ra tie , in d i e
rig tin g , wederom met de enkele aanvangsgrootte begint. Aldus d raag t de eene
g eneratie h are rol telkens aan de volgende over. Die ro l is , voor elke cel,
drie lodig, eu wegens het verschil in p h a s e , voor de drie rigtingen verschil-
Icnd. Terwijl z ij, in de eene rig tin g , g edurende h et tijdvak van haar bestaan,
h e t eerste element van den aaiiAvas toevoegt aan de a a n v an g sg ro o tte , van de
moedercel overgenomen, ontvangt zij, in de tAvcede rig tin g , te rsto n d de g ro o tte,
beanlAA’oordende aan dc aanvangsgrootte en het eerste clement A’an den aan«
Avas; zij v o rm t e r, g ed u ren d e h et tijdvak van liaar bestaan als enkele cel,
h et tAveede bij; in de derde rigting heeft zij te rsto n d de g ro o tte , beantAA’oor-
11