
Uit het vroeger medegedeelde, dat de deelen van het ligchaam. der sarcine,
welke men tot heden als enkele cellen beschreven heeft, inderdaad groepen van
cellen zijn, elke met haar eigen inhond en wand, volgt reeds tei’stond, dat het
bedoelde kruis niinmer eene aanvangende verdeeling verraden kan, maar het
gevolg is van eene reeds geheel afgeloopene verdeeling. De zetel der aanvangende
verdeeling moet in geen geval hier, maar in de afzonderlijke cellen, dus
in elke der afdeelingen van de vroeger zoogenoemde cellen afzonderlijk, worden
gezocht. Daar geschiedt zij dan ook, en wel op de gewone wijze van
celdeeling, niet door vrije vorming van dochter-cellen, maar door het ontstaan
van een tussehenschot midden in de moedercel, dat door de overeenkomstige
deelen der celwanden van de twee nieuwe cellen gevormd w o rd t, terwijl de
overige deelen van die wanden, als binnenste verdikkingslaag, deel uitmaken
van den wand der oorspronkelijke cel. Die verdeeling is volkomen successief;
nadat twee cellen in de eene zijn ontstaan, verdeelt zieh elk van deze beide
cellen op nieuw door de vorming van een tussehenschot, dat loodregt op het
vorige gerigt staat, en zoo vervolgens.
Men ziet do jongste cel verdeeling, op deze wijze geschiedende, in de figuren
13, 15—17, 34,—36, 37, 39, 41, 42, en 43—45, waar de afzonderlijke
cellen in de groepen van vier alle of ten deele door een dun tiisschen-
scliot in twee nieuwe cellen gescheiden zijn. Het zijn deze tusschenschotten,
die, met de binnenlaag der rnoedercellen, zonder voorafgaande bewerking,
door het reagens van s c h u l t z worden blaauw geklcurd. Elke groep vertoont,
in zoodanig tijdperk van overgang, acht, in plaats van vier cellen,
terwijl zij aanvankelijk weinig van vorm veranderd is en nog duidelijk de
eigenaardige, vierlobbige gedaante bezit. Alieenlijk is zij iets langer dan anders
in cle rigting loodregt op die der jongste tusschenschotten. Van lieverlede
nemen de beide jonge cellen, uit de verdeeling van eene der oude ontstaan,
in grootte toe, terwijl haar geheele wand, en bijgevolg ook het tussehenschot,
dikker wordt. Daarbij verändert ook haar vorm. De deelen, welke niet tot
het jongstgevormde tussehenschot behooren, puilen weldra voorbij dit laatste
n it, zoodat beide cellen tc zamen eene ôwcmV-vormige figuur vertoonen, lang-
werpig met eene vernaauwing in het midden bij het tussehenschot. lets later
ziet men beide cellen, en daarbij ook het tussehenschot, toenemcn in eene
rigting, loodregt op de vorige; de biscuitvorrnige figuur wordt daardoor
breeder, dc beide cellen langwerpig. Heeft ook deze toename eene zekerc
maat bereikt, dan ontstaat op gelijke wijze als de eerste maal in het midden
van elke der twee cellen een tussehenschot, loodregt op hare lengte-as
gerigt, en ter weerszijden loodregt op midden van het vroeger gevormde tussohenscliot.
De vier cellen, door deze nieuwe verdeeling ontstaan, puilen weldra
evenzoo naar buiten als de twee eerste. Te zamen vormen zij dan twee
langwerpige figuren, met eene bijna platte zijde tegen elkander gekeerd
en Aan de buitenzijde in bet midden ingcsnocrd. Het geheel vormt de vierlobbige
figuur, Avelke aan de groepen van vier volwassen cellen eigen is, do
tusscbensdiotten het kruis, de naar buiten puilende deelen der cellen de vier
lobben.
Wat in eene der cellen van de groep, die wij beschouwden, gcschied is,
heeft tegelijk ook plaats gehad in dc drie overige, zoodat de groep van vier
cellen vAanderd is in vier groepen, elke van vier cellen, dus in eene grootere
groep van zestien cellen. Geschiedt hetzelfde nog eens, dan verändert elke van
die zestien cellen in eene groep van vier, de groepen van vier worden elk
eene van zestien, en de groep van zestien eene van vier-en-zestig cellen.
Zoodanige groep is dan hetzelfde, wat men, volgens de vroegere opvatting,
eene groep van zestien cellen in een vlak noemde.
Inmiddels heeft hetzelfde, wat aldus in twee rigtingen loodregt op elkander
in dit vlak geschiedde, op hare beurt ook plaats gehad in eene derde rigting
loodregt op deze beide, zoodat de groep van vier cellen eigenlijk eene is van
acht, die van zestien eene van vier-en-zestig, die van vier-en-zcstig eene van
vijf honderd twaalf cellen, wanneer men op de ligchamelijke uitgebreidheid
van het geheel let.
Laatstgenoemde groepen vormen de raeest zamengestelde ligchaampjes welke
ik heb waargenomen, hetgeen, de vroegere opvatting van den aard der deelen
in aanmerking genomen, in overeenstemming is met de opgaaf van e o b i n ,
dat geene ligchaampjes met meer dan zestien cellen in elk oppervlak, dus
vier-en-zestig cellen in het geheel, worden aangetrolfen.
Op dit verschijnsel komen wij later nog te rug, nadat wij do wet der cel-
verdeeling meer in bijzonderheden hebben nagegaan.
DE WET DER CELVERDEELING. GROEI, EN VERMENIGVULDIGING
DOOR SPLITSING.
Hot schematisch overzigt der successieve celverdeelingen in een oppervlak
van het sarcine-ligchaam ziet men in fig. 1, PI. I. Men stelle zieh daarbij
voor, dat dc cel, waaruit de geheele groep van vier en zestig cellen door