
sclu-even verlioudiiigcn moeten aantreffen. Dit is evenwel niet het geval, on
bijgevolg is die veronderstelling onjuist, Reeds op het oog bemerkt men,
dat do ligchaampjes, die men in het gezigtsveld doet rondwentelen, nimmer
in de drie rigtingen gelijk zijn, noch in eene rigting tweemaal grooter dan
in de beide andere, Opzettelijke metingen geven hieromtrcnt stellige over-
tuiging, Hieruit volgt, dat de groei, die aan eene celvermeerdoring in eenige
rigting verbonden is, niet gedurende de période dier celdeeling zelve afloopt,
maar zieh voor een grooter of kleiner deel ook over eene volgende
celdeelingsperiode uitsteekt. Doch niet slechts de drie afmetingen van het
ligchaam, gezamenlijk genomen, ook de zijden der oppervlakken, twee aan
twee, wijken van de genoemde verhoudlngon af, Schijnt het somwijlen bij den
eersten aanblik, dat de zijden van een oppervlak gelijk zijn of dat de eene
twee maal zoo groot als de andere is, eene opzettelijke meting overtuigt teh
kens van het tegendeel, Onder de metingen zal men enkele vinden, waar de
verhouding zeer nabij de gelijkheid of tot '4 komt; maar in verband met de
gezamenlijke waarnemingen moeten zij, gelijk later zal worden aangetoond,
als afwijkingen, door onevenredigen groei van een der zijden, worden beschouwd,
De groei, die aan eene celverrneerdering in eenige rigting toebe-
hoort, strekt zieh derhalve niet slechts uit over de période van celdeeling in
de daarop volgende rigting, maar ook nog over eene latere iu de derde rigting,
Met andere woorden, de groei in eenige rigting staat nooit stil, maar
strekt zieh telkens over het geheele tijdperk tusschen twee celdeelingen in
die rigting uit.
Terwijl dît geschiedt, is de overeenkomstige ontwikkeiing in de andere rig-
tingen, beantwoordende aan de aldaar plaats hebbende celdeeling, eveneens
begonnen, Voordat derhalve in eene rigting het dubbel bedrag van de vroegere
grootte IS bereikt, is de grootte ook in de andere rigtingen met een zeker
deel vermeerderd, De drie ribben verkrijgen wel telkens de dubbele grootte
van vroeger, maar nimmer bezit op dat zelfde oogenblik eene der andere ribben
nog de oorspronkelijke, enkele grootte, Evenzoo hebben de drie ribben,
op overeenkomstige punten van hare geschiedenis, wel eene zelfde grootte, maar
wanneer de eene ze bereikt heeft, is de andere nog niet zoo ve r, de derde
reeds voorbij dat punt gevorderd, zoodat zij die gelijke grootte nimmer tege-
lijkertijd bezitten, °
Ten einde het verloop der ontwikkeiing, zoo mogelijk, in bijzonderheden
te leeren kennen, werden van een aantal oppervlakken, naarmate zij
zieh in het gezigtsveld van het mikroskoop vertoonden, door middel van de
camera lucida naauwkeurige schetsen vervaardigd, Ik bepaalde mij daarbij tot
die oppervlakken, welke een regelmatigen vorm bezaten, maar gebruikte voor
het overige geene voorkeur, Ik vertrouwde, dat op die wijze oppervlakken
van allerlei ontwikkelingstoestanden zouden worden waargenomen, en dat, uit
hunne onderlinge vergelijking, het verloop der ontwikkeiing zou kunnen worden
opgemaakt, Nadat een aantal schetsen op die wijze vervaardigd was,
werden in elke de beide zijden van het oppervlak gemeten, het bedrag door
de gebezigde vergrooting (750 malen) gedeeld, en alzoo de absolute grootte
in duizendste deelen van den millimeter (f>) bepaald. De tlcnduizendste deelen
werden onvermeld gelaten, als voor h e t■ doel onnoodig, en om geheel te
blijven binnen de grens van naauwkeurigheid, die door deze metingen kon
worden verkregen, Vervolgens werden de waarnemingen gerangscliikt, en
wel in de eerste plaats naar het aantal cellen, in het oppervlak aanwezig, en
naar den toestand der cellen met betrekking tot de celdeeling. In dit laatste
opzigt viel een duidelijk onderscheid op te merken tusschen oppervlakken,
waarin de jongste celdeeling nog zeer recent of slechts ten deele voltooid
was, en andere, waarin zij hlijkbaar reeds voor langer tijd had plaats gehad,
Het bleek namelijk, bij het teekenen der schetsen, dat de celdeeling
nimmer, of althans hoogst zelden, in al de cellen van het oppervlak tegelijk
geschiedt, Nu eens waren nog slechts weinige cellen door een teeder tus-
Ahenschot verdeeld en de meeste nog onverdeeld, dan weder had een groot
aantal, of ook h e t' meerendeel de verdeeling reeds ondergaan, terwijl nog
weinige onverdeeld waren gebleven, Eindelijk waren somwijlen alle cellen
verdeeld en dus het volle dubbel aantal voorhanden, maar de schotjes nog
uiterst dun met betrekking tot de wanden der rnoedercellen. Van al deze
oppervlakken onderscheidden zieh andere, waarin een volledig aantal cellen
voorhanden was, zonder dat de fijnheid der tusschenschotten of de vorm der
cellen het zeer reoente der jongste celdeeling aanwezen, Laatstgenoemde oppervlakken
vindt men, in de tahel der waarnemingen (1 , pag, 26), onder de ru-
brieken (16), (32) en (64), welke getallen het aantal cellen in het opimrvlak
aanwijzen. De eerstgenoemde zijn geplaatst in de kolommen (16—32) of (32—
64), naar gelang het aantal cellen door de gedeeltelijk volbragte celdeeling
van 16 tot 32, of van 32 tot 64 werd opgevoerd,
Behalve deze waarnemingen en metingen van enkele oppervlakken, dus van
twee ribben van het ligchaam, werden eenige andere volbragt, die de gehjk-
tljdige verhouding in de drie rigtingen gelden, Daartoe werd, nadat een
oppervlak afgeteekend was, het ligchaam längs een der zijden van dat oppervlak
omgewenteld, en het tweede oppervlak, dat alsdan voor den dagkwam,
geschetst. Strikt genomen heeft men aan deze twee waarnemingen, die de drie
ribben bevatten, genoeg, om ook den toestand van het derde oppervlak daaruit
4