
ken van 64 cellen, kan men, door deeling, cen of twee cycli terug teilen.
In de onderstelling dat het verschil tusschen de insnoering aan de binnen- cn
buitenzijde hier ten naastenbij hersteld is, vindt men dan, voor een cyclus
vroeger, d. i. voor de beide insnoeringen aan de buitenzijde der wederhelften
van eene groep van 16 cellen, een gezamenlijk bedrag van en, nog
een cyclus vroeger, voor de totale insnoering vau het eelpaar, aan weerszijden
van de kortste middellijn A’an zijn aequator, 0,6,«. Dit bedrag is, Avegcns de
gemaakte onderstelling, cer iets te klein, en komt in elk geval zeer nabij
het maximum 0,75 .«, dat de insnoering moet bedragen, indien de aequator
van het eelpaar, gedurende de periode na de celdeeling, in het geheel iiiet
in oinvang toeneemt.
In bet A’oorgaande is steeds gesproken van de insnoering van h et eelpaar
bij h et tussehenschot, of van het ste rk e r uitgroeijen dor buiten den aequator
gelegen d ee len , kortom beide cellen, die do o r A-erdeeling d e r moedercel oiit-
s to n d en , niet elk afzonderlijk, ma ar gezamenlijk en als cen geheel beschouwd.
Dit geschiedde in de eerste pla ats om cle eenvoudigheid d e r voorstelling. Maar
ook Averkelijk is het moeijelijk, in een Aveefscl, d at zich door deeling vermeer-
d e r t, de geschiedenis d e r moeder- en dochtercellen stren g te scheiden. Uit
eene inAvaartsche plooijing van de binnenste verdikkingslaag o n tsta an , en in Iiaar
vorm geheel do o r den Avand d e r moedercel bepaald, tred en de dochtercellen
aanvankelijk als deelen van deze op; ee rst la te r, Avanneer de zetel van don
g ro ei zich in die jo n g e re lagen van den Avand v erp laatst h e e ft, groeijen zij
als zelfstandige cellen a a n , en moeten daarentegen de oudere moederwanden
zich passief jegens h aa r gedragen. Van h et tijd s tip , Avaarop die v e rp laatsing
van den g ro ei g esch ied t, en het meer plotselinge of geleidelijkc van den
overgang ze lv en , h an g t af, hoe een verschijnsel als deze insn o erin g , in ieder
bijzonder g ev a l, n ad e r moet worden opgevat en verk laard . Gelijk het zich
hie r v o o rd o c t, is h et A’oor de dochtercellen een achterblijven A’an den groei in
h et gedeelte van den Avand d a t aan de zuste rcel verbonden is en mcdc h et
tussehenschot v o rm t, met snelien oA’ergang to t n o rm a len , krachtigcn groei in
de overige deelen. Voor de moederwanden is h e t eene relatieve in sn o erin g , te r
plaatse Avaar de nieuwvorining van h et tussehenschot heeft plaats g e h a d , meer
bijzonder, een stilstand van groei in de rig tin g van den omtrek des aeq u ato
r s , gepa ard met snelle toename, to t h et normale b ed rag , in de naastgelegcri
breedte-cirkels. In de rig tin g d e r mcridianen h ee ft, zoover zich de iuAvaartsche
plooi u its tre k t, eene verhoogde uitbreiding plaats. H et is mogelijk, d at van
deze verscbijnsels in de dochter- en in de moederwanden het eene als pri-
mail', het ande re als seciindair moot Avorden bcschouAvd, o f Avel, d at beide
van eene gemeenschappelijke oorzaak afhankelijk ziyi. Hier e ch ter, Avaar do
dochtcrwanden overal naauAv tegen de moeclerAvanden aangesloten blijven en
nergeiis als afzonderlijke laag kunnen Avorden onderscheiden, is h et onrnoge-
lijk , de geschiedenis van beiden tc scheiden. Wij blijven daarom h et verschijnsel,
d at overigens ook bij ande re cellen, die zich door deeling vermenigvuldi-
g e n , in verschillende Avijzigingen, niet zeldzaam vo o rk omt, in zijn geheel opv
atten gelijk h et Avaargenomen w o rd t, en g a a n , ons bij de uitkomst bepa-
len d e , alsnog kortelijk n a , met welke vormve randering v oor de enkele cellen
het ontstaan en de v e rd e re ontAvikkeling dezer insnoeringen gepaard gaat.
Wanneer men zich de intercellula ire ru im ten u it h et ligchaam Avegdenkt,
heeft iedere cel de gedaante van een regthoekig p a rallelo p ip ed u ra, met de be-
keiide afmetingen. Dat parallelopipedum groeit in alle rigtingen onafgebroken
a a n , maar Avordt telkens, als de g ro o tte in eenige rig tin g een zeker maximum
bereikt heeft, in die rig tin g in twee nieuwe parallelopipeda verdeeld. Daar
d it achtereenvolgens en op dezelfde Avijze in de drie rigtingen geschiedt, l)e-
Avccgt zich de vormv e ran d erin g van h et enkele parallelopipedum steeds binnen
dezelfde enge g ren z en ; in zijne drie afmetingen v e rto o n t h et de drie pihasen,
Avelke de g ro o tte in elke rig tin g d o o rlo o p t, to td a t zij door eene deeling in die
rig tin g getroffen en Avedcr to t de aan\’angsgrootte gereduceerd AVordt.
De v o rmv e ran d erin g , die de ontwikkeiing d e r intercellulaire ruimten mede-
b re n g t, kan men zich hierbij zoo v o o rstellen , d at de kanten eu hoeken van
h et parallelopipedum AVorden afgerond cn \'an die d e r aangrenzende p arallelopipeda
vrijgemaakt. Die vrije deelen groeijen aan even als de overige, en
d aa r de Avanden d e r dochtercellen zich te lk en s, als verdikkingslaag, onmiddellijk
tegen den AA’and d e r moedercel voegen en den groei van deze v o o rtze
tten , Avordt ook deze to en ame, even als de groei in het algemeen, door
dc opA’olgende celgeslachten voortgezet. Maar terwijl h et re su ltaat van den
g ro e i, in zooverre h et de to tale afmeting d e r cel b e tre ft, voor iedere rig tin
g , telkens als d a a r celdeeling pla ats h ee ft, over tAvee nieuAve cellen gelijkelijk
verdeeld en dus v o o r dc enkele geha lveerd Avordt, is d it met de spe-
ciale toename d e r k an ten en hoeken niet het geval. Ied e r van de dochtercellen
n eemt sommige kanten en hoeken van de moedercel geheel over in den to e s
tan d , Avaarin zij zich bij deze bevinden; d it d u u rt althans zoolang, als het
A-rije afgeronde gedeelte zich niet voorbij b et midden d e r moedercel u itstrek t,
dus zoolang h e t geheel aan de eene zijde van h et tussehenschot blijft. Dit
is h et geval g ed u ren d e zes o f zeven perioden ; eenzelfde k an t of hoek Avordt
dus als h et Avare g edurende zes o f zeven opvolgende celgeslachten, in v e rschillende
g rad en A’an ontAvikkeling, van de eene cel aan de andere overgedra-
g en ; het v rije , afgeronde gedeelte neemt v o o rtd u ren d een g ro o te r deel van
den AVand d e r enkele cel in , to t d a t deze eindelijk, van den oorspronkelijken